Eind april werden weer de jaarlijkse cijfers over discriminatie-incidenten gepubliceerd, waaronder die op basis van seksuele geaardheid. Het blijkt echter opnieuw lastiger te zijn geworden om deze cijfers op langere termijn te vergelijken en ook de mate van gedetailleerdheid laat te wensen over. Daardoor is er nog steeds maar weinig cijfermatig inzicht in het fenomeen van LHBT-discriminatie, iets dat onverminderd als een groot probleem wordt ervaren.
Tekst: Peter Koop
De discriminatierapporten omvatten niet alleen de cijfers van de politie, maar ook die van andere zogeheten antidiscriminatievoorzieningen. Omwille van de overzichtelijkheid worden hier alleen de cijfers van de politie besproken. Voor de andere instellingen zijn de aantallen ook beduidend lager: in 2019 kwamen bij het Meldpunt Discriminatie Regio Amsterdam (MDRA) 51 meldingen van discriminatie op basis van seksuele geaardheid binnen en bij het College voor de Rechten van de Mens slechts één.
In de rapporten wordt officieel gesproken van discriminatie op basis van seksuele geaardheid, maar kortheidshalve zal ik hier ook termen als homodiscriminatie of antihomo-incidenten gebruiken. In 2018 had 95% van de meldingen betrekking op homoseksuele mannen en 4% op lesbische vrouwen.
Cijfers voor Nederland
Het landelijke rapport over 2019 zegt dat er bij de politie in totaal 1603 incidenten van discriminatie op basis van seksuele geaardheid geregistreerd werden. Dit getal is echter inclusief discriminatie van werknemers met een publieke taak, iets dat voorheen apart weergegeven werd. In 2019 werden die twee categorieën echter samengevoegd omdat het veel tijd en werk kostte om de gevallen van discriminatie tegen mensen met een publieke taak apart uit de systemen te halen, aldus een woordvoerder van de politie.
Het vorige rapport over 2018 meldde dat er in dat jaar 847 reguliere incidenten van homodiscriminatie waren, waarvan 189 met fysiek geweld (zie grafiek). Om een vergelijking met 2019 te kunnen maken vermeldt het nieuwste rapport ook een totaalcijfer voor 2018 waarin de werknemers met een publieke taak zijn meegeteld en komt dan uit op 1505. Daarin zitten dan dus 658 gevallen van discriminatie jegens politie, ambulance, brandweer e.d.
Werknemers met een publieke taak
Onder werknemers met een publieke taak vallen niet alleen politieagenten en ambulancepersoneel, maar ook medewerkers in de zorg en het openbaar vervoer, docenten, stadswachten tot aan receptionisten en facilitair medewerkers bij publieke instellingen. Van al deze beroepen waren politieagenten in 2018 het vaakst (73%) slachtoffer, waarbij het in veruit de meeste gevallen ging om beledigingen na een aanhouding, controle of het geven van een bekeuring. Daarbij zullen termen als “homo” en “flikker” in hun hoedanigheid van breed gebruikt scheldwoord zijn gevallen.
Het gaat daarbij dan ook in de eerste plaats om agressie jegens zulke functionarissen en het is de vraag in hoeverre hier van “echte” discriminatie kan worden gesproken. Daarnaast zullen dit soort incidenten – met name tegen de politie – waarschijnlijk aanmerkelijk vaker geregistreerd worden dan gevallen van discriminatie tussen burgers. Voor dat laatste is de aangiftebereidheid namelijk erg laag. Incidenten jegens werknemers met een publieke taak zijn daarom anders van aard dan reguliere incidenten en het ware dan ook beter geweest om dat verschil in de rapportages zichtbaar te houden.
Incidenten jegens werknemers met een publieke taak zijn anders van aard dan reguliere incidenten
Locatie van de incidenten
Het landelijke rapport bevat ook een terugblik op de afgelopen vijf jaar. Daarbij worden enkele grote lijnen geschetst, maar wordt de aanhoudende daling van het aantal geregistreerde antihomo-incidenten opmerkelijk genoeg niet genoemd. Als meest opvallende verandering noemt het rapport de daling van het aantal incidenten op de openbare weg en het toenemend aantal incidenten in de woonomgeving.
Het is moeilijk te begrijpen waarom de locatie van incidenten sinds 2019 niet meer gerapporteerd wordt.
Waar de incidenten plaatsvinden is belangrijke informatie voor de (preventieve) aanpak ervan en het is daarom moeilijk te begrijpen waarom de locatie van incidenten sinds 2019 niet meer gerapporteerd wordt. Met name voor antihomogeweld is inzicht in de locatie van belang: onderzoek uit 2009 liet bijvoorbeeld zien dat een substantieel deel daarvan zich rond het homo-uitgaansleven en bij homo-ontmoetingsplaatsen voordeed.
Cijfers voor Amsterdam
Tegelijk met het rapport met de landelijke discriminatiecijfers zijn er ook afzonderlijke rapporten voor de regionale politie-eenheden gepubliceerd. Deze zijn te vinden op de website www.discriminatie.nl. Het meest interessant is de politie-eenheid Amsterdam, omdat daar al sinds 2007 cijfers over antihomogeweld worden bijgehouden. Het was de bedoeling om daarmee de ontwikkeling van dit fenomeen op langere termijn te volgen, maar helaas is deze reeks nu al twee keer onderbroken door gewijzigde registratiemethodes (zie grafiek).
Zoals ik vorig jaar al beschreef deed zich in 2015 een zeer merkwaardige verandering voor. De politie stapte toen over op een nieuwe manier van tellen en rapporteren, waardoor de aantallen incidenten van homodiscriminatie opeens drastisch daalden: van rond de 500 incidenten in de jaren 2010 t/m 2013, naar slechts 185 in 2015. Dit opmerkelijk grote verschil is nog steeds onverklaarbaar. Ook worden sindsdien geen aparte cijfers meer gegeven voor de gevallen waarin sprake was van fysiek geweld.
Sinds 2015 worden geen aparte cijfers meer gegeven voor de gevallen waarin sprake was van fysiek geweld.
Opnieuw een breuk in 2019
Een tweede breuk in de cijferreeks deed zich vorig jaar voor, toen de politie de reguliere incidenten samenvoegde met de incidenten tegen werknemers met een publieke taak, zoals hierboven al beschreven werd. Waren er in 2018 in Amsterdam nog 126 gevallen van discriminatie op basis van seksuele geaardheid, in 2019 rapporteerde de politie er 236, maar dat is nu dus inclusief incidenten jegens politieagenten en andere publieke dienstverleners.
Anders dan bij de landelijke cijfers wordt voor Amsterdam geen vergelijkbaar totaalcijfer voor 2018 gegeven, zodat onduidelijk is in hoeverre dit aantal gestegen of gedaald is. Wel blijkt de verhouding ongeveer gelijk aan die bij de landelijke cijfers: ook in Amsterdam lijken er grofweg evenveel incidenten tussen burgers onderling te zijn geweest als jegens werknemers met een publieke taak.
Conclusie
Sinds 2015 wordt jaarlijks veel moeite gedaan voor het samenstellen van de discriminatierapporten, maar tot een beter inzicht hebben ze helaas niet geleid, in elk geval voor wat betreft de gevallen van homodiscriminatie. In de eerste plaats zijn de rapporten veel te omvangrijk waardoor zulke specifieke informatie lastig terug te vinden is. Dit blijkt ook uit het feit dat (homo)media er niet of nauwelijks meer over schrijven.
Daarnaast is een van de belangrijkste aspecten van dergelijke rapportages, namelijk inzicht in de ontwikkeling op langere termijn, verstoord door andere manieren van tellen en rapporteren. Het zou daarom goed zijn als de politie de continuïteit tussen de cijfers weer zou kunnen herstellen en over meer specifieke categorieën zou kunnen rapporteren. Zo niet, dan zullen de cijfers over homodiscriminatie weinig toegevoegde waarde meer hebben.
One thought on “Nieuwste cijfers over homodiscriminatie bieden weinig inzicht”