Eergisteren kwamen Zaandijkse buurvrouw Lies en Zaandamse vriend Emiel langs in Hooge Zwaluwe. Sinds Pascale en ik van Zaandijk in Noord-Holland naar Hooge Zwaluwe in Brabant verhuisd zijn, is buurvrouw Lies natuurlijk niet langer onze buurvrouw. Maar voor het gemak noemen we haar nog steeds zo.
Volgende week gaan Pascale en ik naar Zaandijk. We zijn – samen met vriend Emiel – uitgenodigd om bij buurvrouw Lies te komen eten. We zullen dan vast even stilstaan bij het feit dat Heyndrick Pietersz, bijgenaamd Oud-Hein, 525 jaar geleden een vergunning kreeg om een woning op de lage dijk langs de Zaan te bouwen.
“In ’tjaer ons Heeren duysent vier hondert vier en negentigh, den twintigsten dagh in september.”
Komend weekend viert Zaandijk het heuglijke feit dat het dorp 525 jaar bestaat.
Nu was het ‘in ’tjaer ons Heeren twee duysent tien, den tienden dagh in december’ dat Pascale, Benjamin en ik van de Leidsekade in Amsterdam naar het Weefhuispad (zijpaadje van de Lagedijk) in Zaandijk verhuisden.
En aangezien het geen duysent vier hondert vier en negentigh meer was (en ‘Den Heeren’ een minder grote rol in onze maatschappij speelde), werd ons niet zo standaard huishouden daar met open armen ontvangen.
Mijn Franse echtgenoot was een stuk jonger dan ik, dus het duurde even voordat het dorp in de gaten had dat Pascale en ik niet de ouders van Benjamin waren, maar dat Benjamin en ik echtgenoten waren en dat wij samenwoonden met onze beste vriendin (en mijn compagnon) Pascale.
Toen ik kort na de verhuizing aan de pianostemmer vroeg of hij een kopje koffie wilde, antwoordde hij dat mijn zoon dat al gevraagd had, en nadat Benjamin en Pascale samen naar de sportschool waren gegaan, werd Benjamin gebeld met de vraag of hij het er naar de zin had en of zijn moeder nog kwam sporten.
“Mijn moeder?” vroeg Benjamin verbaasd. “Die woont in Frankrijk!”
Het bleef verdacht stil aan de andere kant van de lijn.
Nu vormen de Zaandijkers een vlijtig en direct volkje. Dus toen onze buurvrouw Lies (die voor ons toen nog Mevrouw de Vries heette) een week na de verhuizing namens de bewonersvereniging met een kerststerbloemstukje en een uitnodiging voor de bewonersnieuwjaarsborrel langskwam, werd ons gevraagd “hoe het hier nou zat” en gaven wij daar eerlijk antwoord op.
“Ach, tis weer eens wat anders in ’t durp,” antwoordde buurvrouw Lies en daarmee was voor iedereen de kous af en was er meteen een hechte burenvriendschap geboren.
Tijdens de nieuwjaarsborrel werden wij heel vriendelijk welkom geheten door de voorzitter van het bestuur en zwermden alle Lagedijkers om ons heen. Niet om nu direct hun nieuwsgierigheid te bevredigen, maar om met een enorm enthousiasme ons welkom te heten en ons te verhalen over de – voor ons nieuwkomers haast talloze – Zaanse cultureel-maatschappelijke verenigingen, stichtingen en organisaties.
Van ‘Zaans Erfgoed’ tot aan ‘De Zaanse Molen’, van de ‘Stichting Zaandijk Leeft’ tot aan ‘Het Zaanse Pakhuis’, van ‘De Beeldentuin van de Lagedijk’ tot aan museum Honig Breethuis: ’tout’ cultureel Zaandijk trok aan ons voorbij.
En dat niet alleen: ik was na de borrel (en na iets teveel wijntjes) al gepromoveerd tot secretaris van de bewonersvereniging en Pascale (die net zoveel wijntjes op had als ik) stond reeds op de nominatie voor het penningmeesterschap bij de Historische Vereniging Koog-Zaandijk. Mijn man Benjamin had het wat rustiger aangepakt. Die bekeek met een glaasje spa blauw al die bezige Zaandijkse bijtjes nog liever even van een afstandje.
Oh, die Zaandijkers.
O zo vlijtig.
We hebben acht heerlijke jaren in Zaandijk gehad. En we waren niet alleen omringd door vlijt en directheid, maar ook door een hoop warmte, zorg en bovenal Zaanse humor van lieve buren.
Eergisterenavond besloten wij een hapje te gaan eten in het favoriete Chinees restaurant van Pascale en mij in het dorpje Terheijden. Het Brabantse dorpje waar mijn overgrootouders gewoond hebben en waar mijn oma van vaderszijde als oudste van dertien kinderen in 1901 geboren werd.
Eigenaresse Wang kwam ons enthousiast begroeten.
Familie?’ vroeg Wang.
‘Godzijdank niet zeg,’ zei buurvrouw Lies.
‘Doe maar een Chinese rijsttafel voor drie personen,’ zei ik tegen Wang, ‘En voor buurvrouw Lies drie van die ieniemienie-loempiaatjes.’
‘Zeg, bami-klapkaak,’ zei buurvrouw Lies, ‘Als jij volgende week bij mij gevulde paprika’s komt eten, ligt er mooi een rekening op je bord.’
Oh, die Zaandijkers.
O zo direct.
Ach, acht vijfhonderdvijfentwintigste is niet veel.
Het is een flits in de eeuwigheid.
Maar wel een intens mooie flits in een eeuwigheid die constant verandert; waarin dorpen zoals Zaandijk en Hooge Zwaluwe postmoderne gezinssamenstellingen gewoon hebben leren accepteren.
Of zoals socioloog Todd Gitlin in 1943 al schreef: ‘Het modernisme scheurde alle eenheid aan flarden – en betreurt dit – terwijl het postmodernisme geniet van de flarden.’
Oud-Hein zou zijn dorp nu ‘in ’tjaer ons Heeren twee duysent negenthien, den tienden dagh in september’ waarschijnlijk niet meer herkennen, net zomin als mijn overgrootouders of mijn grootmoeder Terheijden nog zouden herkennen.
En zo hoort het ook.
Immers, in de eeuwigheid is verandering de enige constante.
Ik wens buurvrouw Lies – en met haar alle Zaandijkers – komend weekend een prachtig jubileum toe.
Met heel veel gezellige festiviteiten uit de geschiedenis.
En met enkele prachtige flarden van de toekomst.
Mij losmaken van wie ik houd
is zwaarder dan deze grond
die mij wortels van geborgenheid
heeft gegeven,
in de vorm van een magnolia
wier knoppen elke lente
een hoopvol lied verspreidden,
wier ontluikende bloemen ik
als een geliefde kon beminnen,
die aanvoelden als verlengstuk
van mijn bestaan.
Deze lente met het ontwaken
van de knoppen
sluit ik wellicht de allermooiste tijden.
Tot aan mijn dood zal ik me blijven herinneren
dat in deze streek de allermooiste magnolia stond.
Ik weet dat ik opnieuw moet beginnen.
Ik weet dat ik ergens tussen geboorte en dood
van deze streek weer moet gaan.
Achter mij hoor ik de knoppen
van de magnolia zingen
over goed afscheid nemen
en over goed beginnen:
Zie,
alleen met lied gedelgd verleden
kan ik de toekomst vrijelijk belijden
achter mij liggen streek en leven
die bestaan uit goede herinneringen.
Voor mij plant ik voor mijn dood
een stek van de magnolia op mijn geboortegrond.
Ik hoor een kind dat zachtjes zingt.
Ik hoor een vertrouwde melodie.
Rick van der Made
2 thoughts on “Buurvrouw Lies en postmodernisme”