We stonden in de Heilige Michaelkerk in Breda. De kerk ging uit. Moeder stond met meneer pastoor te praten. Mijn zusje, een misdienaar met puistjes op zijn gezicht en ik verveelden ons een beetje terwijl wij wachtten tot de volwassenen klaar waren met kletsen. Mijn zusje en ik wisten dat dat bij moeder wel even kon duren.
Het was Witte Donderdag.
Meneer pastoor had mij voor de mis gevraagd of ik na de mis misschien de klokken wilde luiden. Nou, daar kon ik als zoon van een uitgetreden non natuurlijk geen nee tegen zeggen. Bij de voorbereidingen van mijn eerste communie hadden we de klokkentoren al eens bezocht, maar waren we niet verder gekomen dan het halletje. Natuurlijk wist ik dat er geen lange touwen hingen waar ik aan mocht trekken en bungelen. Deze klokken werden aangezet door op een knopje te drukken. Heel hip. En een heel klein beetje saai.
‘Het is een bijzonder moment,’ zei meneer pastoor tegen mijn zusje en mij. ‘Na vandaag worden de klokken tot aan Pasen niet meer geluid. Ze vliegen naar Rome en in de vroege ochtend van Paaszondag vliegen ze terug naar de toren.’
Mijn zusje staarde meneer pastoor met open mond aan. Ik keek enigszins argwanend van meneer pastoor naar moeder, maar durfde niets te zeggen. Twijfelen aan de woorden van meneer pastoor
was natuurlijk hartstikke zondig. Als Onze Lieve Heer wilde dat klokken konden vliegen, dan konden klokken vliegen.
‘Weet je wat Witte Donderdag betekent?’ vroeg meneer pastoor.
Die vraag had ik zien aankomen, dus die kon ik zonder haperen beantwoorden. Fier sprak ik over het Laatste Avondmaal en over het verraad van Judas.
‘Juist,’ zei meneer pastoor tevreden knikkend. ‘En tussen het moment van het verraad van Judas tot aan de wederopstanding, zwijgen de klokken.’
‘En vliegen ze naar Rome,’ floepte ik eruit.
‘Ja,’ zei meneer pastoor heel serieus.
‘En vliegen ze naar Rome.’
Inmiddels waren we bij de klokkentoren aangekomen en had meneer pastoor de grote, houten deur geopend. We kwamen in het halletje. Meneer pastoor opende een tweede deur. We liepen de ruimte van de klokken in. Ik hield mijn adem in.
‘Hier hangen de klokken,’ zei de misdienaar zonder op te kijken. Moeder, zusje en ik keken omhoog, maar er was gewoon een wit plafond boven ons. Geen klok te zien. Dat was wel een beetje jammer.
‘Druk maar op het knopje,’ zei de misdienaar. Ik keek naar moeder. Ze knikte me bemoedigend toe. Ik drukte. Een paar tellen later barstte boven onze hoofden het gebeier los. We stonden er allemaal stil naar te luisteren.
‘Op Witte Donderdag vliegen de kerkklokken naar Rome,’ zei moeder. Ze lachte niet.
‘Ja,’ zei de misdienaar. ‘En met Pasen zijn ze weer terug.’ Ook hij lachte niet. Moeder en meneer pastoor knikten zwijgend. Mijn zusje staarde met open mond naar het plafond. Ik keek moeder, meneer pastoor en de misdienaar met toegeknepen ogen aan. Ze zeiden nog steeds niets.
Moeder nam afscheid van meneer pastoor en van de misdienaar en we liepen naar buiten. Ik keek omhoog naar de klokken. Ze beierden nog. ‘Goeie reis,’ zei ik in gedachten tegen de klokken.
Thuisgekomen zei ik tegen vader dat ik na de mis de klokken had mogen luiden. Ik kreeg een klopje op de schouder.
Het werd zondag. Het werd Pasen.
En Pasen betekende paasontbijt. Op tafel lag het stijfgesteven, witte tafelkleed dat alleen met feestdagen tevoorschijn werd gehaald. We zaten aan de mooi versierde tafel die met veel geel, kuikentjes en haasjes en hier een daar een chocolade-eitje gedekt was.
‘Zijn de klokken al teruggevlogen naar de kerk?’ vroeg ik aan mijn moeder.
‘Ja hoor, afgelopen nacht, toen jij sliep,’ zei moeder.
‘Ja. Om kwart over de rand van de pispot,’ zei vader. Hij schoot in de lach. Mijn moeder gaf hem een duw tegen zijn schouder.
Ik keek naar de eettafel die zich als een rijk versierde lentebelofte voor me uitstrekte.
‘Had Jezus ook een mooi, wit tafelkleed bij het laatste avondmaal?’
‘Nou, het zou zomaar kunnen,’ zei vader. ‘Het heet niet voor niets Witte Donderdag.’
‘Zeg,’ zei moeder tegen vader, ‘Ga die jongen nou geen verhalen op de mouw spelden!’
Vader keek moeder met open mond en opgetrokken wenkbrauwen aan. Hij rolde met zijn ogen en haalde zijn schouders op. Moeder zette de mand met kadetjes en de roomboter op tafel.
Ik zag hoe vader voor zich uit staarde, verstrooid het zilverpapiertje van een van de paaseitjes afpelde die enkel als versiering op tafel lagen, en hoe hij het chocolaatje hoofdschuddend in zijn mond stak.
Ach…
Onze Lieve Heer kon kerkklokken laten vliegen.
En Onze Vader in de Hemel kneep vast wel een oogje toe als mijn eigen vader met de kadetjes en de roomboter van het eerste paasochtendmaal reeds voor zich, nog snel even een chocolade paaseitje in zijn mond stopte.
Een keertje snoepen voor het eten was vast minder zondig dan twijfelen aan de woorden van meneer pastoor.
Ik wens u allen een fijne paastijd toe.
Rick van der Made