1 | Geboorte, jeugd en het eerste gevangenisverhaal

Sam Roozen woont in Spanje en ontmoette daar de vierentachtigjarige Cayetano die hem zijn levensverhaal vertelt. Over homoseksueel zijn in het Spanje van Franco en de gevaren die openlijk homoseksueel zijn in die jaren met zich meebracht. Sam heeft de woorden van Cayetano opgetekend en Gaykrant publiceert deze vanaf vandaag in meerdere delen.

Deel 1: Geboorte, jeugd en het eerste gevangenisverhaal.

Begin jaren tachtig waren de mooiste jaren voor homoseksuele mannen van mijn leeftijd,’ zegt Cayetano. ‘Toen was het plotseling toegestaan. Elke stoot werkte bevrijdend. Mag ik dat zeggen of klinkt dat te ordinair?’

De vierentachtigjarige Cayetano kijkt me met een ondeugende blik aan. Zijn ogen staan nog vol levenslust. Hij ziet er op zijn manier charmant uit. Hij draagt een spierwit overhemd waarvan de meeste knoopjes openstaan. Als ik hem uitleg dat ze bij de redactie van Gaykrant wel zullen ingrijpen als we buiten ons boekje gaan moet hij hartelijk lachen. ‘Je schrijft voor het meest liberale land ter wereld dus het zal me verbazen als ze er een probleem mee hebben’.

Ik loop de hele dag in mijn blote reet door de duinen bij het naaktstrand. Daarom heb ik zo’n bruine kop,’ legt hij vol trots uit. ‘Ik kijk alleen maar. Aanraken doe ik sinds de eeuwwisseling al niet meer. Geen behoefte meer aan.’

Cayetano Fuentes, ik mag hem inmiddels Tano noemen, neemt een slok van zijn tweede cappuccino en zet zijn verhaal voort. ‘Bij elke stoot was ik nog altijd op mijn hoede. Alsof de politieagenten in de bosjes lagen te loeren. Echt genieten van een stevige vrijpartij kon ik pas toen ik ver over de veertig was. De jongens vonden het geweldig om met mij het bed te delen. “Hij neemt er echt de tijd voor,” zeiden ze tegen elkaar. Wat ze niet wisten was dat ik als de dood was en daardoor nooit geconcentreerd te werk ging. Daarom duurde het langer. Niet omdat ik zo’n goede minnaar was. Ik was altijd bang voor de vijand. Zelfs toen de vijand al lang en breed was uitgeschakeld.’

Tano werd in 1937 in een klein dorpje onder de rook van Alicante geboren. Midden in de Spaanse burgeroorlog die tot april 1939 duurde. ‘Mijn ouders hadden al vijf kinderen toen ik me onverwachts aanmeldde. Het kippenhok van mijn moeder stond al vier jaar leeg’. Opnieuw schiet hij in de lach. Hij lepelt het schuim uit het glas dat voor zijn neus staat. ‘Dat is wel genoeg koffie voor vandaag,’ zegt hij en vraagt om een glaasje water. ‘Ik floep echt alles eruit wat in me opkomt.’

‘Ik denk, of nee, ik weet het eigenlijk wel zeker dat ik dat heb overgehouden aan de jaren waarin we alles moesten afwegen. We konden niet zomaar vrijuit spreken. Zelfs de kruidenier kon een zin of slechts een woord opvangen waarmee ik aangaf van de verkeerde kant te zijn. Heel veel ‘twijfelgevallen’ die door een simpele buurman werden verraden kwamen er niet goed vanaf.’ 

Ik heb al gauw in de gaten dat de oude man in zijn praatstoel zit. “Dit verhaal schrijft zichzelf,” bedenk ik me en vraag op een beleefde manier of we terug kunnen gaan naar het moment van de zwangerschap van zijn moeder. 

Ik woog slechts 2100 gram waardoor de zwangerschap de eerste zeven maanden ongemerkt aan mijn moeder voorbij was gegaan,’ gaat hij zonder aarzelen verder. ‘Echt blij waren ze niet. Vooral mijn vader niet. Die was in die tijd altijd weg. “Ergens oorlogje spelen,” zei mijn moeder altijd met een sarcastische ondertoon. Het was een slecht huwelijk. Hun politieke standpunten kwamen niet overeen. Mijn vader was een conservatieve nationalist terwijl de familie van mijn moeders kant juist zo links als de pest was.

Mijn moeder had geen eigen mening. Dat hoorde je als vrouw in die tijd ook niet te hebben. Je moest achter je echtgenoot staan en dat deed ze dan ook. Toen de oorlog ten einde liep, moest ze verplicht eieren voor haar geld kiezen. Mijn grootouders waren al naar Zuid-Frankrijk gevlucht en er was een zoektocht gestart naar mijn oom die voor de democratische regering aan de slag was geweest. Mijn moeder moest haar onschuld bewijzen om onder ballingschap uit te komen.’

Tano gaat verder. “Dat joch kan nooit van mij zijn,” zei mijn vader driftig terwijl hij mijn moeder een dreun verkocht. Tot op aan de dag dat hij doodging in maart 1976 was hij ervan overtuigd dat mijn moeder vreemd was gegaan. Later toen de aap uit de mouw kwam heeft hij me ook meerdere malen duidelijk gemaakt dat een echte vent geen mietje op de wereld kon zetten. “Kijk naar je broers en zussen, kijk naar mijn prachtige kleinkinderen. Ik heb voor nieuw leven gezorgd en dan ga je mij wijsmaken dat mijn laatste zogenaamde officiële daad een miskleun was?”

Ik merk aan Cayetano dat hij op sommige momenten moeite met zijn eigen uitspraken heeft. Alsof hij het weer opnieuw beleeft. Vooral als hij over zijn vader vertelt. Een man waarvan hij duidelijk geen hoge pet opheeft.

Met die aap bedoel ik natuurlijk dat ze rond mijn vijftiende zagen dat het niet helemaal pluis zat bij kleine, frêle Tano. Ik was de mooiste van het stel. De elegantste. Ik hield niet van ravotten. Om over voetballen maar te zwijgen. Het waren inmiddels de jaren vijftig. Ik hield van cabaret en verzamelde het weekblad Diez minutos waarin de grote sterren van ons land voorbijkwamen met hun gecensureerde verhalen. Daarnaast verkleedde ik me stiekem en zong ik grappige liedjes. Liedjes die mijn oma me had geleerd. De moeder van mijn moeder. Zij hield van het theater. Haar favoriet was Miguel de Molina.

Ooit zal jij in zijn voetsporen treden,” zei mijn oma me eens. “Je hebt dezelfde charmante uitstraling en je beweegt je net als hij doet. Jullie lopen niet, jullie zweven.”

Artiest ben ik nooit geworden, maar toch had oma ergens gelijk gekregen. Het is haar gelukkig gespaard gebleven, maar net als de grote Miguel de Molina werd ik op mijn zesendertigste gearresteerd en bij het grofvuil gezet.’ 

Cayetano staart in de leegte. Zijn tranen zijn op, zo legt hij me even later uit. Toch huilt hij in zijn hart. ‘Weet je’, gaat hij met een blik vol woede verder. ‘Ik weet dat ik bij de les moet blijven. Ik ben oud maar niet gek. Ik ben oud en vergeetachtig dus als ik dit er nu niet even tussendoor gooi, komt het misschien nooit meer ter sprake. Geloof me, ik kom zo op het verhaal van mijn jeugd terug. Toch wil ik je dit niet onthouden.’

Tano schraapt zijn keel.

In de gevangenis werden de rollen ineens omgedraaid. Tegen wil en dank in. Ik moest ontvangen. Dat had ik nog nooit eerder gedaan. Ik was de macho. In die tijd speelde het rollenpatroon van groot belang. De passieve man was de onderdanige. Ik liet me niet neuken. Tot op de dag dat het lot het anders met mij voor had. Dagelijks moest ik het ontzien. Soms meerdere malen per dag. Omdat ik geen stijve kreeg, werd ik extra slecht behandeld.

David was de nachtwaker. Een grote man van rond de vijftig met een enorme dikke pik. “Normaal gesproken leg ik ze op hun buik en neem ik ze ruw en zonder genade. Bij jou ligt dat anders. Jij bent mooi. Ik wil je zien terwijl ik je neem. Ik wil je benen kussen als je ze over mijn schouders gooit,” had hij me op een heet moment toevertrouwd. Hij was boos omdat ik er niet opgewonden van raakte. Van de dingen die hij met me deed wist ik het bestaan zelfs niet af. Ik moet ondanks alles toch een beschermengel hebben gehad want ik liep geen nare ziektes op zoals mijn celgenoot Pablo.

Pablo had alle ziektes die je je maar kon bedenken. Daardoor werd hij niet meer als neukpatroon ingezet. Wel moest hij verplicht met andere gedetineerden neuken in de hoop de ziektes over te dragen. Ze vielen als bosjes en daar werd dan weer geld op ingezet. Mijn wimpers en mijn jukbeenderen hebben me van de dood gered. David was verliefd op me, dat kan bijna niet anders.

Ik speelde het spel op een bepaald moment wel mee. Als hij me zoende walgde ik, maar zoende ik vol gespeelde passie mee. Pablo werd de boksbal voor de heren van hogerhand. Ze hebben hem uiteindelijk doodgeslagen. Daar werd vanzelfsprekend niet over gesproken buiten de torenhoge hekken en het prikkeldraad’.

*

Volgende week deel 2: klasgenootje Pedro, puberteit en vlucht

*

Sam Roozen is in Dordrecht geboren en woont sinds 1982 in Spanje. Hij heeft daar voor verschillende tijdschriften en kranten geschreven. Tegenwoordig is hij fulltime schrijver en werkt hij aan zijn boek ‘Lulletje Roozenwater’, waarin hij ingaat op de traumatische ervaring die hij als jong mannetje had toen zijn ouders besloten te emigreren en hij uit zijn vertrouwde wereldje werd weggerukt. 

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.