Wat ben je stil, Amsterdam

Van zondag op maandag sliep ik in mijn hotel in Amsterdam. Sinds half maart hebben mijn compagnon/vriendin/huisgenoot Pascale en ik de deuren van ons ‘straight-friendly’ bedrijf gesloten.

Met onze medewerkers probeert Pascale zo goed mogelijk er de schouders onder te zetten. De gangen en het trappenhuis krijgen een nieuw likje verf; het postzegeltuintje met daarin het kabouterschuurtje wordt zomerklaar gemaakt en medewerker Czeslaw slaapt – geheel vrijwillig – ‘s nachts in het hotel omdat Memo, onze aanhankelijke hotelkat, anders zo lang alleen is. Achter de schermen lopen Pascale en ik langs de toppen (en soms ook langs de dalen) van bureaucratie en van door overheid snel ingevoerde en door omstandigheden veranderende regelgeving.

Anderhalvemeterhotelbedrijfsvoering.

Ik kwam ‘s avonds in Amsterdam aan. Ik reed langs Rijksmuseum en Leidseplein. Vrijwel niemand op straat. Ik parkeerde de auto op het Raamplein, liep het lege hotel binnen en werd begroet door Czeslaw. En door miauwende Memo, die meteen de anderhalve meter aan zijn gelaarsde poot lapte.

Ik hoorde het zachte gezoem van de frisdrankautomaat die in de hal staat en die we niet meer hoeven bij te vullen.

We hadden vol moeten zitten. Het zou een prachtig seizoen worden. Koningsdag, vijfenzeventig jaar bevrijding, Eurovisie, F1 in Zandvoort, Pride, Sail.

Ik nam de reserveringsweekoverzichten even snel door.

Anderhalve meter witte pagina’s.

De wereld zal veranderen. Als deze al niet ingrijpend veranderd is. Door de afgenomen smog kunnen we vanuit India weer de toppen van de Himalaya zien. Door de afgenomen vraag is horeca-uitzendbureau ‘Mise en Place’ inmiddels failliet gegaan. Er wordt dit jaar een recordaantal schildpadden verwacht. Door alle lockdown-maatregelen komen er in landen als Brazilië en India veel meer eieren uit dan normaal. Mijn goede vriend Remco – zzp’er die volledig afhankelijk is van congressen én vader van een dochtertje van vier – is door de lockdown inmiddels op zoek naar een nieuwe woning. Zijn huur bedraagt meer dan de maandelijkse bijdrage van tegemoetkomingen en overbruggingsregelingen.

‘Onze logeerkamer is voor langere tijd reeds bezet,’ zei ik hem, ‘Maar van de bank in de woonkamer kan ik vrij gemakkelijk een tweepersoonsbed maken. En voorlopig hebben we nog wel genoeg te eten in huis.’

Remco lachte.

‘Het komt allemaal wel weer goed,’ zei hij.

Ja.

Ooit komt het allemaal weer goed.

Maar wat voor hoofdstad zal ik tegen die tijd dan binnenrijden? Misschien wel een hoofdstad waaruit wijzelf samen met enkele andere ‘straight-friendly’ collega-hoteliers noodgedwongen vertrokken zijn. Misschien een ‘post-gay capital’ waar geen regenboogkroeg meer te vinden zal zijn. Misschien een stad waarin – voor langere tijd – geen Pride of bevrijdingsfestival gevierd kan worden.

Ik hoor en lees regelmatig over allerlei ‘ogen’ die menen dat gevoelens van verdriet, rouw, vervreemding en neerslachtigheid volkomen normaal zijn in deze onzekere periode. En, inderdaad, ook Pascale en ik ontkomen daar niet altijd aan.

Maar we weigeren ook om te verbitteren of te verzuren. We weten allebei dat we indien nodig, ergens anders weer de schouders onder kunnen zetten; dat we desnoods op een achenebbisj zolderkamertje weer opnieuw kunnen beginnen; dat elk ‘bezit’ relatief is en dat elk bezit altijd met verantwoordelijkheden komt; dat we het niet erg vinden voor langere tijd het brood uit onze mond te sparen als we daarmee de situatie voor vriend Remco en zijn dochtertje enigszins kunnen vergemakkelijken. Of voor onze eigen medewerkers die zo met het lot van het hotel begaan zijn.

‘Ga je er dood aan?’ vroeg Pascale me gisterenochtend aan het eind van het telefoongesprek toen ik haar vanuit Amsterdam belde met een voor mij weer eens schier onoverkomelijk probleem, en bij haar wat troost zocht.

‘Neuh…’

‘Dan zal het wel meevallen…’

‘Ja.’

We zwegen.

‘Ik kom naar huis,’ zei ik.

‘Weg uit stil Amsterdam?’

‘Ja, weg uit stil Amsterdam.’

‘Maar we komen er terug.’

‘Ja, we komen er terug.’

Na het telefoongesprek reed ik door stil Amsterdam terug naar huis. Vanuit de verte zag ik de Wester. Ik dacht aan een gedicht van Jan Campert.

‘Die trouweloos van aard als ik
eens Amsterdam verried,
hij vindt geen rust aleer zijn schuld
gedelgd is met een lied.

En waar hij zwerft en wat hij zoekt,
vindt hij ter wereld niet,
voordat hij weer de duiven
rond de Westertoren ziet.’

Ik reed de A10 op.

Dag Amsterdam.

Dag stil Amsterdam, wier Prinsengracht immer nog mooi roze blakert in de ochtendstond.


‘Ik sterf snel,’ zei roos in vaas
vanmorgen tegen mij,
‘Mijn blad wordt vaal, mijn steel wordt bruin:
het afscheid is nabij.’

‘Maar wees niet triest,’ zei roos in vaas,
‘Wat leeft zal sterven gaan.
Geniet van laatste uren van
mijn zijn in jouw bestaan.

Mijn schoonheid dooft in eeuwigheid
– mijn bloei duurt slechts een tel –
herinnering aan schoonheid blijft:
zij dooft veel minder snel.’

‘Ik maak nu plaats,’ zei roos in vaas
voor knop die leven ziet;
beloftevol ligt in mijn gaan
veel moois in het verschiet.’


Rick van der Made

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.