2 | Klasgenootje Pedro, puberteit en vlucht

Sam Roozen woont in Spanje en ontmoette daar de vierentachtigjarige Cayetano die hem zijn levensverhaal vertelt. Over homoseksueel zijn in het Spanje van Franco en de gevaren die openlijk homoseksueel zijn in die jaren met zich meebracht. Sam heeft de woorden van Cayetano opgetekend en Gaykrant publiceert het in meerdere delen.

Deel 2: Klasgenootje Pedro, puberteit en vlucht.

Cayetano staat op en loopt naar het toilet. Het valt me op dat hij er alles aan doet om jonger over te komen. Hij woont sinds 1995 in Benidorm en heeft daar nog vijf jaar van ‘de echte liefde’ mogen proeven, zoals hij het zelf formuleert. Het is zijn veilige thuishaven geworden en, zo vertelt hij me, de plek waar hij hoopt zijn laatste adem uit te blazen. ‘Het dorp waar mijn wieg stond is slechts een kleine twintig minuten rijden hiervandaan. Toch kom ik er sinds 1982 niet meer. Na de begrafenis van mijn moeder ben ik er nooit meer geweest’.

‘Mijn moeder en de buurvrouw waren mijn publiek toen ik als puber liedjes als ‘Trinia’ of ‘Ojos verdes’ zong. Ik droeg dan een zwarte ‘Peneta’ in mijn haar, de grote kam die vooral door de traditionele Spaanse danseressen en flamencozangeressen gedragen wordt. Ze zagen er geen kwaad in. “Als je vader het ziet, vermoordt hij je,” zeiden ze alleen waardoor ik me er dondersgoed van bewust was dat ik me op glad ijs begaf. Op school werd ik gepest en moest ik meerdere malen nablijven. Dan kreeg ik harde klappen van de meester. Meestal met een liniaal maar soms ook met de blote hand.’

‘Mijn klasgenoot Pedro was een klein dik puberjoch dat in mijn ogen echt verwijfd was. Hij kreeg er ook regelmatig flink van langs. Soms liepen we samen huilend naar huis in de hoop niemand tegen te komen die het op ons gemunt had. Soms gingen we achter een eeuwenoude olijfboom zitten om ons grote probleem met elkaar door te nemen. Pedro had humor en dwarrelde als een vlinder door het leven heen. Zelfs met een tand door zijn lip wist hij me nog aan het lachen te maken. Hij wilde naar Barcelona verhuizen zodra hij zestien werd.

In 1956, net voor mijn negentiende verjaardag, besloot ik Pedro weer te benaderen. Van zijn wilde plannen was maar weinig terechtgekomen. Hij had een baantje op het gemeentehuis gekregen en moest streng in het gareel lopen. Het woord maricon, flikker, mocht niet gebruikt worden in die tijd. Homo’s bestonden per slot van rekening niet. Op pamfletten stond dat vrouwelijke mannen of mannen met een duidelijke afwijking in levensgevaar waren.

Het woord maricon, dat alleen achter gesloten deuren of op het politiebureau luidop gezegd werd, stond gelijk aan de dood. Op de radio klonk de stem van een verbitterde oude generaal die landelijk toestemming gaf om mannen met een overduidelijke vrouwelijke air over zich als straathonden dood te knuppelen. ‘Het zijn kinderverkrachters en ze dragen verschillende overdrachtelijke ziektes met zich mee.’

Tano zucht.

‘Het werd me te heet onder mijn voeten. Mijn vader had me al meerdere malen harde klappen verkocht en ook mijn moeder en de buurvrouw hadden eraan moeten geloven. Hij had gedreigd om me vrijwillig aan te geven bij de hoofdcommissaris. Ik was bang geworden. Vooral omdat ik vermoedde dat de zoon van de hoofdcommissaris ook van de mannenliefde was. Ik kwam hem regelmatig tegen in de winkelstraat en dan greep hij stiekem naar zijn kruis. Ik voelde dat hij dwars door me heen keek.

Daarom begon ik me ook anders te gedragen. John Wayne was er niets bij als je me over straat zag lopen. De gespeelde mannelijkheid droop ervan af. Mijn sigaret hield ik tussen mijn duim en wijsvinger vast en ik probeerde mijn taalgebruik aan te passen. Ik had een kop mooie krullen en veel vrouwelijke trekken in mijn gezicht. Vooral mijn wimpers, waar menig vrouw jaloers op was, trokken de aandacht.

“Laat een baard staan.” stelde mijn moeder voor. “Niet te lang want je wilt ook niet als een landloper overkomen.”

Ook Pedro was veranderd. Hij was slank geworden. “Ik had beter dik kunnen blijven,” vertelde hij me met angst in zijn ogen. “Ik kon me achter mijn overgewicht verschuilen. Als ik nu niet oppas val ik zo door de mand.” Hij had een kortgeschoren koppie en vertelde me dat hij zes maanden in de gevangenis had doorgebracht. Hij was zonder reden op straat opgepakt. In de gevangenis werd hij vernederd, verkracht en meerdere malen in elkaar geslagen. Hij had een groot litteken op zijn rechterwang. Zijn gelaat was voorgoed getekend. Ik stelde hem voor om samen te vluchten. “In de grote stad vallen we minder op,” probeerde ik hem te overtuigen.

Denk je niet dat het verstandiger is als we apart van elkaar reizen?” vroeg hij. Pedro had gelijk. Samen zouden we te veel lol hebben. Lol die ervoor zou kunnen zorgen dat we ongecontroleerd onze vrouwelijke kant zouden laten doorschemeren.

Midden in de nacht, het was op een zondag, zijn Pedro en ik apart van elkaar op de trein gestapt. Pedro had zichzelf met een kussen dik gemaakt. Dat voelde veiliger vertelde hij me. Hij probeerde de hele reis zijn handen in zijn zakken te houden. Dat waren zijn grootste vijanden. Die losse verwijfde handjes. Ik kon daar vreselijk om lachen. “Je bent soms net een wijf. Jouw handen gillen om een handtas,” zei ik tegen hem. Dan lagen we in een deuk. “De handtas van Maria Callas of van Judy Garland?” vroeg hij dan. We zaten in verschillende wagons en als het even kon liepen we door het gangpad langs elkaar heen en knikten we om zo aan te geven dat we dit avontuur samen waren begonnen.’

‘Mijn vader was een aanhanger van Franco,’ vertelt Tano. ‘Hij stond ermee op en ging ermee naar bed. Hij was bereid om zijn eigen zoon aan te geven, vooral omdat hij ervan overtuigd was dat ik zijn zoon niet was. Dat zou hem een bepaalde vorm van aanzien opleveren. Tot op de dag van vandaag heb ik spijt dat ik nooit afscheid van mijn ouders heb genomen. Mijn moeder wist dat de dag van de vlucht zou komen en ze had stiekem geld voor me gespaard. Zodra de koffer die onder het bed in de logeerkamer verstopt lag op een ochtend weg zou zijn, wist mijn lieve moeder dat het moment was aangebroken. Ik schreef haar elke week een brief die ik bij de buurvrouw liet bezorgen.’

*

Klik hier voor de andere delen van Cayetano

*

Sam Roozen is in Dordrecht geboren en woont sinds 1982 in Spanje. Hij heeft daar voor verschillende tijdschriften en kranten geschreven. Tegenwoordig is hij fulltime schrijver en werkt hij aan zijn boek ‘Lulletje Roozenwater’, waarin hij ingaat op de traumatische ervaring die hij als jong mannetje had toen zijn ouders besloten te emigreren en hij uit zijn vertrouwde wereldje werd weggerukt.

                                                                       

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.