In 2016 was ik in Israël. Ik trad er op met mijn poëzie en ontmoette in Tel Aviv dichter en vriend Payam Feili die eerder dat jaar vanwege de openlijke homoseksualiteit in zijn dichtkunst vanuit Iran naar Israël was gevlucht. Het werd een bizarre reis dwars door Israël en Palestijns gebied. Van de klaagmuur en de Al-Aqsamoskee in Jeruzalem naar de Westelijke Jordaanoever, en van Ramallah en Jericho via het meer van Tiberias naar de Golanhoogten.
Payam voelde zich veilig in Israël. Daar kon hij zijn wie hij wilde zijn. ‘Tel Aviv is een verademing,’ zei hij mij in zijn huis in de wijk Neve Tzedek, ‘al wil de Israëlische regering mij graag als ‘reclamebord’ gebruiken.’
Payam wilde dat niet. Hij was geen politicus. Hij wilde enkel in vrijheid zijn gedichten kunnen schrijven.
In Israël en in Palestina was en is alles politiek. Destijds was het al lastig om niet in het zwartwit van de geschiedenissen van beide landen getrokken te worden, nu lijkt dat helemaal onmogelijk te zijn geworden.
Thuis voelen en thee drinken
Ik voelde me thuis in Tel Aviv en in Jericho. Twee verschillende steden. Twee verschillende landen. Twee verschillende geloven. We dronken thee met Israëli’s en met Palestijnen. Op sabbath stopte de lift in ons hotel in Israël op elke etage (je mag immers als gelovige op de sabbath geen apparaten bedienen, dus stopt de lift gewoon op elke etage) en op vrijdag waren we getuige van het islamitisch gebed, buiten op het plein voor de grote moskee van Jericho waarna we hartelijk gevraagd werden thee te komen drinken.
Natuurlijk, wij waren toeristen. Passanten. Wij hadden geen mening want die hoefden wij daar op dat moment ook helemaal niet te hebben. We waren niemands reclamebord.
Hoe zou het zijn…?
‘Hoe zou het zijn om hier te wonen?’ vroegen we onszelf af op een terras in Palestijns Jericho en in Israëlisch Ashdod. Altijd die onderhuidse dreiging van geweld. De checkpoints. De onderdrukking. De soms o zo strenge geloofsregels. Kinderen in Ashdod die opgevoed worden met: ‘Raap niets van straat op, het kan een bom zijn.’ Kinderen in Gaza die opgevoed worden met: ‘Pak een steen op van straat en smijt hem richting Israël.’ Overal schuilkelders. Overal militairen. Overal wapens.
De Palestijnse jongedame bracht ons onze thee en kletste met ons. Ze had een mooie lach en pretogen.
De Israëlische ober vroeg waar we vandaan kwamen en zei dat hij nog graag een keer Amsterdam wilde bezoeken.
Overal thee.
Overal een terras.
Overal aardige mensen.
Mensen die een beetje geld willen verdienen. Die misschien een gezin willen stichten. Die vrij willen zijn. Mensen die, net als Payam, hun gedichten willen schrijven. Die zonder dat het luchtalarm afgaat hun kinderen naar school willen brengen.
Ver weg
Het lijkt nu allemaal zo ontzettend ver weg. De vrede. De weken dat we over de Golan en de Westoever reden en, al zwaaiend naar Jordanië, in de Dode Zee dreven. Dat we Ashdod en Ramallah bezochten zonder dat het luchtalarm afging.
Maar als ik terugdenk aan die reis, dan denk ik aan de twinkeling in de ogen van de Palestijnse jongedame die ons thee bracht en die hoopte op een dag vloeiend Engels te kunnen spreken.
Dan denk ik aan de Israëlische ober die hoopte nog een keer naar Amsterdam te kunnen komen.
Dan denk ik aan de glimlach van Payam toen hij zijn poëzie van liefde declameerde en hoopte dat hij zijn moeder die in Teheran woont nog eens in Israël zou mogen begroeten.
Hoop lijkt soms zo ver weg. En in Jeruzalem en in Jericho lijkt hij soms eindeloos ver weg.
Niemand wordt als reclamebord geboren. Als we niet uitkijken, worden we tot reclameborden gemaakt.
Rick van der Made (Breda, 1968) is oud-hoofdredacteur van Gaykrant. Hij is ook dichter en columnist. Rick woont met zijn huisgenote Pascale en hun twee katten Boris en Klaas in Hooge Zwaluwe.