Moeder zit in een tehuis,
bij Pa ging het niet langer.
‘Waarom ben ik niet meer thuis?’
Haar stem klinkt almaar banger.
Moeder zit achter een bord,
het eten wil niet smaken.
Waar is haar fornuis, haar schort?
Haar eigen tafellaken?
Moeder zit weer bij het raam
maar kijkt niet meer naar buiten.
Vroeger was het aangenaam,
hoorde zij vogels fluiten.
Moeder zit niet in het nu,
ze doolt door het verleden.
Soms spreekt zij mij aan met u.
‘Bent u ook ontevreden?’
Moeder zit en pakt mijn hand.
‘U bent toch mijn echtgenoot?’
Door verwarring overmand.
‘Weet u, onze zoon is dood!’
Moeder zit, ik kijk haar aan.
‘Ik ben jouw zoon, Maria!’
Ik verdween uit haar bestaan
na haar fatale TIA.
Moeder zit en drinkt haar thee,
tilt haar kopje op: ‘Santé!’
Als ik wegga wil ze mee
maar ik schud heel zachtjes nee.
© Jan-Simon Minkema
Uit de bundel: Wachtland