In 1981 vond ik het intrigerend om naar die chique heer te kijken die in de musical ‘Madam’ van Annie. M. G. Schmidt te zien was. Ik vond hem totaal geen musicalacteur, ik vond hem veel meer een heer voor het klassieke toneel. Later zag ik hem in toneelstukken als ‘Oude mensen’ van Couperus waar hij meer op zijn plaats was. En ik zag hem in enkele gastrolletjes op televisie.
Pas nadat hij gestopt was met acteren leerde ik Ton Kuyl (1921 – 2010) persoonlijk kennen toen ik op bezoek was in het Rosa Spierhuis in Laren, waar oudere acteurs, kunstenaars en muzikanten hun laatste dagen slijten. Ik was door oud-actrice Bep Dekker uitgenodigd om over haar carrière te praten en tijdens het gesprek in haar kamer werd er aan haar deur gebeld. Ton Kuyl kwam even binnen lopen.
Nadat ik me voorgesteld had en mevrouw Dekker hem had verteld wat ik bij haar aan het doen was, vroeg hij of ik het leuk zou vinden ook zijn verhaal een keer aan te horen. Twee weken later zat ik weer in het Rosa Spierhuis in de kamer van de heer Kuyl, met een geurig kopje thee voor m’n neus, alwaar hij met veel zelfspot over zijn carrière vertelde. Zoals altijd begon ik met ‘u’ en ‘meneer’, maar daar wilde hij na vijf minuten wel van af, het werd gewoon ‘je’ en ‘jij’ en ‘Ton’.
Hij begon te vertellen dat hij in Indonesië geboren was, rond zijn tiende jaar naar Nederland was gekomen en zijn school hier afmaakte. Daar was ook zijn eerste kennismaking met het toneel. De schoolvoorstelling werd dat jaar geregisseerd door Ko van Dijk jr. Ton viel op in de voorstelling en Ko adviseerde Ton om auditie voor de toneelschool te gaan doen.
De oorlog brak uit, maar Ton wilde graag het advies van Ko van Dijk opvolgen om naar de toneelschool te gaan, wat hem in 1941 lukte waarna hij in 1944 zijn diploma op zak had. Hij kreeg meteen werk: een rolletje als lakei bij het Tierelantijn Toneel van Wim Sonneveld die in die jaren zijn voorstelling ‘Tom Poes’ bracht, geschreven door Hella Haasse.
Maar Ton werd opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Hij zag dit helemaal niet zitten. ‘Ik was te mager en je hoefde maar boe te roepen en ik kromp ineen,’ zei hij lachend. ‘Gelukkig kon een kennis van mij dit voorkomen door mijn gegevens uit het bevolkingsregister te halen, maar op dat moment was ik ook stateloos en moest met een vals paspoort het laatste jaar van de oorlog doorkomen, wat gelukt is.’
Het lukte Ton ook om toneel te blijven spelen en kwam via het Residentie Toneel bij Start (Stichting Amsterdam Rotterdams toneelgezelschap) terecht, waar hij in 1946 voor zijn rol van Raskolnikoff in het stuk ‘Schuld en Boete’ onderscheiden werd met de 5 mei prijs.
Maar Ton had het al snel gezien in Nederland en vertrok naar Frankrijk om daar zijn geluk te beproeven. Hij was de Franse taal machtig, was onder het juk van zijn ouders vandaan en deed alles wat God verboden had. ‘Ik was jong en gewillig bij de oudere heren met geld en ik kreeg gratis drankjes en werd mee uit eten genomen. Af en toe speelde ik een rolletje bij een ambulant gezelschap: ik had het goed en leefde als een prins in Frankrijk.’
Hij speelde in de Franse versie van ‘Schipper naast God’ van Jan de Hartog, en vertaalde Franse toneelstukken in het Nederlands.
In de jaren vijftig kwam Ton weer terug in Nederland. Als een bon vivant liep hij door Amsterdam en had aan aandacht geen tekort. ‘In die jaren had ik vele korte maar heftige relaties, maar de meeste mannen waren getrouwd en ik wilde me ook niet binden.’
‘Moet je luisteren,’ zei Ton, toen hij de sherry had ingeschonken, ‘Een groot acteur ben ik nooit geweest, ik was altijd wel goed in bijrollen en ik heb me ook nooit lang bij een gezelschap kunnen binden. Ik was te vrijgevochten, paste niet overal tussen.
Ik was altijd een buitenbeentje en ik durfde alles. In de jaren zestig kwam de eerste marihuana en lsd op de markt en ik heb alles uitgeprobeerd. Ik was een losbol, was altijd in de kroeg of op feestjes, maar stond wel altijd op het juiste moment op het toneel en ik wist altijd mijn teksten.
Mijn homoseksualiteit heeft mij nooit in de weg gestaan. Ik had gewoon lak aan mensen die mij nariepen. Ik leefde mijn eigen leven, had dan weer een vriend en was dan weer alleen.
Prijzen heb ik nooit gewonnen. Ja, ik ben onderscheiden met de 5 mei prijs en in Monte Carlo heb ik de Nymphe d’Argent gewonnen, een beeldje. Het moet hier ergens nog in de kast staan, een afschuwelijk ding. Wel ben ik trots op het juryrapport; er stond in dat ik met zo weinig zo’n duidelijk karakter had neergezet.’
Naast het toneel heeft Ton ook veel voor televisie gespeeld. Door zijn klassieke, Indische uiterlijk kreeg hij rollen in ‘De Stille Kracht’ en ‘De Kleine Zielen’, maar hij speelde ook in het eerste en tweede seizoen een rolletje naast Ellen Vogel in ‘Zonder Ernst’, de tv-serie die van 1992 tot 1998 op televisie kwam en waarvan de meeste afleveringen door Jan-Simon Minkema geschreven zijn.
In films is Ton niet veel te zien geweest. Na de mislukte film over Anthony Fokker, ‘De Vliegende Hollander’ (1957), waar Ton de hoofdrol in speelde, heeft hij nog maar weinig ambities voor film gehad.
Ton is tot zijn overlijden op 30 november 2010 theatervoorstellingen blijven zien en gaf er zijn eigen recensies over aan oud-collega’s in het Rosa Spierhuis. ‘Maar hij gaf daar ook zijn eigen draai weer aan, waar ik altijd zo om moest lachen,’ vertelde Bep Dekker mij later, toen ik haar na het overlijden van Ton door de telefoon sprak. ‘Het was een lieve, gekke jongen, die zijn leven geleid heeft op zijn eigen manier.’
*
Mari Kant (1962) is in 1977 na een bezoek aan de musical Foxtrot begonnen met het verzamelen van alles wat met Nederlands theater te maken heeft. Een verzameling die – met name door het enthousiasme van theatermensen zelf – uit de hand liep en uiteindelijk ‘Het Theaterarchief’ is geworden. In 2002 is van de verzameling een stichting gemaakt, vanwaaruit tentoonstellingen en lezingen gegeven worden en bijdragen geleverd worden aan media en onderzoek.