Deel 2: ‘Ach Tano, ach Manu’

Vandaag deel twee van ons feuilleton over ‘La Magnifica’, een travestie-artiest in het homovijandige Spanje onder generaal Franco. Sam Roozen tekende zijn verhaal op uit de mond van de nu 84-jarige Cayetano, die La Magnifica in 1974 in de gevangenis van Zaragoza ontmoette. Het levensverhaal van Cayetano publiceerde Gaykrant eerder in zes delen.

*

Deel 2: ‘Ach Tano, ach Manu’

Woensdagmiddag rijd ik vrij vroeg weg. Ik wil als eerste aankomen. Simpelweg omdat ik het hele panorama in me op wil nemen en me mentaal moet voorbereiden op wat me te wachten staat. Als ze allemaal zo intens zijn als Tano kun je me rond de klok van vieren wel wegdragen spookt het door mijn hoofd. Ik draai oude Spaanse nichtenmuziek in de auto. Heerlijk. De Spaanse varianten op  Ich bin wie du, Why tell me why  of  I will survive.  Juntos  van Paloma San Basilio is wel erg aanstekelijk en bij  Ni tu ni nadie  van Alaska ga ik helemaal uit mijn dak.

Patrizio is al tafels aan het dekken en blijft een klein kwartiertje bij me staan om zijn verhaal te doen. Aanschuiven mag hij niet. Het verbaast me hoe de nieuwe generatie van een hetero mug een homoseksuele olifant kan maken. ‘Vind je niet dat die barman nichterig overkomt? Hij is getrouwd. Twee kinderen. Kijk dan. Die pink die altijd maar omhoog staat als hij iets beetpakt. Zie je hoe hij elk woord van het liedje van Pablo Alborán meezingt. Dat doet een heterovent niet. Soms kijkt hij me zo intens aan dat ik er verlegen van wordt. Hij geeft me ook complimentjes. Over hoe ik ruik en hoe keurig mijn hemden altijd gestreken zijn. Kan het er dikker bovenop liggen?

De eerste die binnenkomt is natuurlijk de ster van het verhaal. Cayetano Fuentes. Achter hem loopt zijn zus die een looprek gebruikt en ondersteund wordt door La Magnifica. Het verbaast me hoe jong La Magnifica, die in het dagelijkse leven Manuel heet, eruitziet. Jaime komt wat later vertelt Tano. ‘Of misschien helemaal niet. Dat siert hem’.

Patrizio schuift de stoel van de enige dame van het gezelschap keurig aan en schenkt voor iedereen een glaasje cava in. Van het huis laat hij weten. We proosten op het vervolg van het levensverhaal van Cayetano al blijkt aan het einde van de middag dat er over hem bijna geen woord gesproken is. Het is La Magnifica die het heft in handen neemt. ‘Ik heb het artikel van Tano ingezien en wil graag mijn aandeel leveren. Geef mij maar een simpele bijrol. Ik ga niet vertellen wie mijn moeder was en wanneer ik uit de kast ben gekomen en dat soort onzin. Ik speel slechts in op het verhaal dat Tano over mij heeft verteld’.

De mannen hebben flinke trek. Ze drinken een fles rode wijn in nog geen kwartier leeg en bestellen een tweede fles. Inma drinkt net als ik spa rood maar dan zonder een schijfje citroen. ‘Dat van die citroen in je cola of in je water hebben de buitenlanders overgebracht. Dat zal je een Spanjaard nooit zien doen. Nou ja, misschien de jongelui. Die zijn zo wereldwijs geworden. Ze spreken andere talen en nemen ’s nachts hun hond mee naar bed. Toen ik jong was, was een hond nog een hond die buiten bleef. Kijk daar onder de tafel. Die mensen hebben hun hond meegebracht naar een restaurant. Dat was echt ondenkbaar in mijn tijd’.

Manuel vraagt of hij aan zijn verhaal mag beginnen: ‘Ik heb bijna een jaar ondergedoken gezeten. De raakste klappen in de gevangenis kwamen altijd mijn kant op’. Tano valt hem gelijk in de rede: ‘Dat kwam omdat je een grote bek had en soms zelfs terugsloeg’. Manuel kijkt zijn vriend ziedend aan. ‘Is dit mijn verhaal of het jouwe, gefrustreerde ouwe homo’. De toon is gezet. De mannen zijn aan elkaar gewaagd. Ze proosten op wat voor hen een geslaagde dag is. Dan gooit Tano er snel nog een anekdote tussendoor.

‘Weet je nog Manu toen je die ene bewaker een schop in zijn kruis gaf? We hielden allemaal onze adem in. Hij zakte door zijn knieën. Ik zei nog: ‘Je had die trap beter aan David kunnen geven. Dan had ik een vrije avond gehad’. Tano richt zich tot mij en zegt: ‘Die bewaker in kwestie was een slapjanus. Die raakte zijn vrouw zelfs niet eens meer aan en gebruikte zijn piemeltje alleen maar om te plassen. Een vergeefse schop dus’.

Manuel vertelt: ‘Ik werd een week in de kelder opgesloten. Doodeng. Het enige positieve was dat ik niet als seksobject werd gebruikt. De bewakers daar waren vriendelijk en behulpzaam. Misschien hadden ze niet eens in te gaten dat ze met een nicht te maken hadden. Ze brachten stiekem broodjes mee en vroegen me over mijn ouders en of ik toekomstplannen had als ik weer op straat zou staan. Ze waren ervan overtuigd dat ik mijn straf uitzat omdat ik ergens had ingebroken of iets in die richting. Niet omdat ik met een blonde pruik en hoge hakken van straat was geplukt’.

Dan laat Cayetano weer van zich horen. Lichtelijk aangeschoten en luidruchtig. ‘Weet je Manu lieve schat. Ze vonden je gewoon niet aantrekkelijk genoeg. Natuurlijk wisten die mannen wat voor vlees ze in de kuip hadden. Zoiets ging toch als een lopend vuurtje door de wandelgangen van de gevangenis, of denk je nou echt dat ze na het werk onder een steen kropen?’

Zus Inma van bijna 87 jaar geniet van het schouwspel en lacht zich suf. Ze zegt: ‘Zo gaat het altijd tussen die twee. Mijn moeder en mijn oma konden erg om Tano lachen. Het waren vrolijke vrouwen. Onderdrukt, maar dat hoorde bij het tijdsbeeld. Mijn generatie vrouwen heeft het ook niet gemakkelijk gehad. Als vader de deur uit was kon Tano zichzelf zijn. Dat zijn nog altijd mooie herinneringen’.

Manuel gaat verder. ‘Mag ik nou weer of ben ik voor Jan lul meegekomen?’. Hij geeft de oude vrouw een klap op haar zere been en zet zijn verhaal voort. ‘Dat ik zo’n grote smoel had werkte natuurlijk averechts. Ik was ook nog zo jong. In mijn ogen was Tano toen al stokoud. We schelen bijna twintig jaar. Hij is altijd een soort vaderfiguur voor me geweest. Dat begon op de dag dat ik hem aan zag komen lopen tijdens het luchten op de binnenplaats.

Ik zat er al een tijdje. Er viel een last van mijn schouders. Drie minuten laten kwam Pedro aanlopen. Het was als een familiereünie. Voor even dacht ik dat ze me niet meer zouden slaan en schoppen. De waarheid was dat het juist steeds erger werd. Uit angst lieten we elkaar links liggen en lieten via signalen weten dat we aan elkaar dachten’.

‘Door mijn arrogante houding had ik al twee keer eerder in het ziekenhuis gelegen. Juana, de verpleegster, kende me dus al toen ik op 4 januari 1975 werd binnengebracht. Er rolden tranen over haar wangen. Ik was nog nooit eerder zo toegetakeld. Ik moest nog even voor halfdood spelen tot we uiteindelijk alleen waren. Ik had een gebroken neus en twee blauwe ogen. Oh ja, en mijn kaak lag uit de kom. Ze hadden dus echt op mijn gezicht gemikt. De lichamelijke pijn kon ik verdragen. Door schade en schande was ik daaraan gewend geraakt.’

Hij slikt. ‘De emotionele pijn brak me langzaam maar zeker op. Juana hoorde mijn verhaal aan terwijl een lul de behanger die ervoor moest zorgen dat ik niet zou ontsnappen met haar probeerde aan te pappen. Juana was een schat en besloot om op zijn avances in te gaan. Dat was drie dagen na mijn opname. We hadden een plan bekokstoofd. Ze had haar vader ingelicht. Die zou me opwachten in een rode Seat. Bloednerveus waren we.

David Mayor, een verpleger die veel te jong is gestorven, maakte ook deel uit van ons plan. Het plan was dat Juana en de bewaker zouden gaan flikflooien in de bezemkast en dat David ze zogenaamd zou ontdekken. Juana zou met een standje weggestuurd worden en de bewaker zou met zijn staart tussen zijn benen naar mijn kamer, die dan inmiddels leeg zou zijn, teruglopen. Zo is het uiteindelijk ook gebeurd. Hiermee wil ik aangeven dat niet iedereen tegen ons was’.

‘Ik was zestien toen ik gearresteerd werd. Ze hadden me eigenlijk naar een jeugdgevangenis moeten doorverwijzen maar dat deden ze niet. Zo’n jong strak kontje kunnen we hier goed gebruiken dachten ze waarschijnlijk. Op de officiële papieren van de arrestatie stond dat ik achttien was. Als we gepakt worden zeggen we gewoon dat we niet door die dikke laag plamuur op zijn smoel konden kijken moeten ze gedacht hebben. Documentatie had ik niet bij me. Ik had dus geen poot om op te staan’.

‘Ik had stiekem in een ondergrondse club gewerkt. De club had eigenlijk geen naam omdat het vanzelfsprekend illegaal was. Het was net een bunker. Net niet goed genoeg verstopt om uiteindelijk toch ontdekt te worden. Er waren zo’n 150 vaste gasten die daar zichzelf konden zijn. Tano was daar één van. Ik vond Tano spannend. Een mooie sterke man. Wij noemden de club onderling ‘La Pluma’. Als een man in Spanje ‘pluma’ heeft, betekent dat dat hij verwijfd is.

Pluma betekent ook pluim. De pluimen van een pauw. Daar is het op gebaseerd’. Tano vraagt beleefd of hij mag onderbreken en krijgt met tegenzin toestemming van zijn jongere vriend. ‘Kijk’ zegt hij en wijst zonder gene naar de knappe barman die wijnglazen staat te poleren. ‘Die gozer heeft ‘pluma’. Die hadden ze toen wij jong waren zo van straat geplukt en voor ondervraging meegenomen naar het bureau’.  Ik moet aan het verhaal van Patrizio denken en zie ook dat de getrouwde man inderdaad  ‘trekjes’ heeft.

Klik hier voor de andere delen van dit feuilleton

*

Sam Roozen is in Dordrecht geboren en woont sinds 1982 in Spanje. Hij heeft daar voor verschillende tijdschriften en kranten geschreven. Tegenwoordig is hij fulltime schrijver en werkt hij aan zijn boek ‘Lulletje Roozenwater’, waarin hij ingaat op de traumatische ervaring die hij als jong mannetje had toen zijn ouders besloten te emigreren en hij uit zijn vertrouwde wereldje werd weggerukt. 

*

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.