Begin jaren zeventig. Ik was een kleuter en mijn ouders hadden een MAKRO-pasje. De MAKRO was een winkel waar kleine kinderen niet mee naartoe mochten en waar ze volgens mijn moeder álles verkochten.
Alles?
Alles.
Toen ik dat hoorde had ik elke keer als mijn moeder naar de MAKRO ging maar één wens:
“Mama, mama.. neem je voor mij een mannetje mee?’
Een mannetje was in ons gezin het woord voor piemel. Ik wilde zo graag zo’n ding. Ik wilde staand kunnen plassen. Pas later, toen ik misdienaar wilde worden en te horen kreeg dat dat ‘niet voor meisjes’ was, begreep ik dat het niet hebben van een piemel nog veel meer betekende dan zittend moeten plassen.
Vanaf dat moment verfoeide ik alle meisjesdingen hartgrondig, zoals de Holly Hobbiejurken – compleet met potsierlijke muts – waar mijn zusje en ik in werden gehesen voor familie- en andere belangrijke bezoekjes.
Ik werd ongesteld en er werd me verteld dat ik trots moest zijn. Ik begreep niet zo goed waarom ik trots moest zijn op iets waar ik zelf volstrekt geen invloed had gehad. Ik kreeg borstjes: rennen deed ineens pijn. Ik vond het allemaal maar niks.
Toen de pijn en het groeien ophielden stopte ik met het dragen van BH’s en verdroeg de grapjes over mijn ‘twee erwtjes op een plank’.
Ik knipte mijn haar zo kort mogelijk.
Als ik uitging koos ik mijn outfit afhankelijk van mijn stemming. Vaak was het een pak, compleet met mannenoverhemd en vilten gleufhoed. Andere keren droeg ik juist een zwierige rok of een heel kort rokje met hakken: met mijn kleding bepaalde ik of ik die dag ‘een meisje’ wilde zijn of niet. Ik prees mezelf gelukkig dat ik als jongensachtig gebouwde vrouw de keuze had. Als je bij je geboorte een piemel had gekregen, kon je niet zomaar met een kort rokje de stad in. Als je een vagina had en een forse voorgevel, had je weer andere uitdagingen.
Als het getob over waar ik nou eigenlijk bij hoorde me teveel werd, ging ik lezen of schrijven. Ik las en schreef veel.
Mijn vriendje deed niet moeilijk over voor wie welke kleding bedoeld was. Hij ging studeren en ik ging met hem mee. Ik werd zwanger, we trouwden. Vrij snel kwam er een tweede kindje. We scheidden toen zij nog heel klein waren. Ik wilde compenseren: vader en moeder tegelijk zijn. Onmogelijk en onzinnig natuurlijk, de kinderen hadden per slot van rekening al een fijne vader en toen daar nog een betrokken bonusmoeder bij kwam wist ik nog minder dan daarvoor hoe ik het ‘goed’ moest doen.
Goed volgens de heersende normen en waarden? Goed volgens mijzelf al was dat minder doorsnee? Was ik alleen maar recalcitrant of wilde ik mijzelf (kunnen) zijn? En wie was dat dan? Wat wilde ik bewijzen en aan wie en waarom?
Intussen werkte ik als theatertechnicus, stootte ik een keer ’s nachts mijn voet open omdat ik vergeten was de boormachine uit bed te halen na een klusje in de slaapkamer, en hield ik een gare Opel een paar jaar op de weg door er zelf aan te sleutelen. De ene keer met een rafelige afgeknipte spijkerbroek en slodderig hemdje aan, een andere keer (noodgeval, op weg naar een familiefeest met achterin de kinderen en een hond) met een rokje en op hakjes. Ik was ambivalent en paste me de ene keer wel en de andere keer niet aan de normen aan. Me wel aanpassen leverde minder weerstand op en voelde als een toneelstukje, me niet aanpassen voelde authentieker maar was niet altijd fijn voor mijn dierbaren (en dus ook niet voor mijzelf).
Ik ben er nog steeds niet uit. Ik weet me ook geen raad met alle nieuwe hokjes die er zijn. Zou ik mezelf non-binair genoemd hebben als ik nu jong was geweest? Zou mijn wezen een andere weg gevonden hebben als ik minder tussen dat zwart/wit van m/v had hoeven switchen? Zou dat beter geweest zijn? Ik zal het nooit weten: in de jaren tachtig waren er niet veel meer smaken dan man of vrouw. Androgyn, dat bestond wel en dat sprak me aan, maar dan toch vooral buiten mijzelf: ik verafgoodde David Bowie in alle onbereikbaarheid en maakte nooit de stap om mijzelf zo te zien.
En mijn seksuele geaardheid? Die is ietsje duidelijker. Zolang ik me kan herinneren zeg ik: ‘Ik val op ménsen. Dat is hokje genoeg.’ In de praktijk heb ik het nooit gewaagd werkelijk toenadering te zoeken tot vrouwen waar ik van onder de indruk was.
Als ik een mannetje had gehad, had ik dat vast wel gedurfd.
*
Hanneke van Dongen (Terheijden, 1968) besefte dat er iets niet klopte toen ze geen misdienaar mocht worden, alleen maar omdat zij een meisje was. Ze werd op jonge leeftijd moeder van twee kinderen en studeerde af als beeldend kunstenaar aan de kunstacademie. Ze werkt als freelance kunstdocent en als schrijver. In 2015 werd haar eerste korte verhaal uitgegeven. Nu werkt ze aan een roman.