Hoe onderzoek je hoe het was om als homo bij de overheid te werken voordat de gedeeltelijke strafbaarstelling van homoseksuele handelingen in 1971 ten einde kwam? Die vraag leggen we voor aan Marian van der Klein en Luc Brants, twee van de onderzoekers die hier bij het Verwey-Jonker Instituut aan hebben gewerkt.
Tekst: Maurits Huijbrechtse
Het rapport over personeelsbeleid bij de overheid en homoseksualiteit tussen 1945-1971 werd geschreven in opdracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om een beeld te krijgen van de omgang met homoseksualiteit bij de overheid als werkgever. Het eindrapport werd op 25 mei aangeboden aan demissionair minister van Binnenlandse Zaken Ollongren.
Hoe is het onderzoek opgebouwd?
Van der Klein: Het onderzoek is opgebouwd uit een aantal onderdelen. Ten eerste hebben we een literatuuronderzoek gedaan om te zien wat er al bekend was. Daarnaast hebben we van een aantal ministeries en gemeenten de archieven van personeelszaken onderzocht. Bij die archieven zijn dan vooral de individuele beoordelingen over medewerkers en de officiële richtlijnen relevant. Bij de keuze voor welke gemeenten we zouden gaan onderzoeken hebben we getracht een representatieve selectie te maken van gemeenten verdeeld over het land.
Brants: Naast overheidsarchieven hebben we ook gekeken naar het correspondentiearchief van het COC. Hier vind je veel, soms erg aangrijpende brieven van lesbiennes, homo’s en een enkel transgender persoon waaruit de angst en onzekerheid van ambtenaren uit de doelgroep duidelijk blijkt. Naast archiefonderzoek hebben we ook een aantal ex-ambtenaren geïnterviewd. Het gaat dan niet alleen om mensen uit de doelgroep maar bijvoorbeeld ook om oud-chefs van afdelingen.
Wat is jullie het meest opgevallen tijdens het onderzoek?
Van der Klein: Mij is vooral opgevallen dat er veel clichébeelden bestaan over de omgang met homoseksualiteit bij de overheid. Vaak krijg je, wanneer ik vertel over dit onderzoek, van zowel hetero’s als van homo’s kreten te horen als: ‘Dit weten we toch allang!’ Binnen studies naar de geschiedenis van homo’s en lesbiennes is er vaak alleen oog voor (de omgang met) het seksuele en niet voor vragen als: ‘Hoe verdiende iemand z’n brood?’ Er zijn nog veel interessante vragen te stellen als onderzoekers hun blik iets verruimen, naar homoseksualiteit en de arbeidsmarkt bijvoorbeeld.
Daarnaast is de vergelijking met de VS ook interessant. In Nederland is de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) er bijvoorbeeld vrij vroeg van overtuigd dat de Shakespeareclub [de voorloper van het COC red.] politiek niet verdacht is terwijl rond diezelfde tijd in Amerika de Lavender Scare in opbouw is. Er wordt daar dan actief jacht gemaakt op homoseksuelen en communisten in overheidsdienst. Communisten en homoseksuelen zijn in de VS veel actiever uit overheidsdienst geweerd dan in Nederland.
Zo bezien kun je zeggen dat het in Nederland meeviel. Aan de andere kant: we moeten niet vergeten dat er in Nederland over het algemeen een sterke nadruk lag op goed zedelijk gedrag van ambtenaren (in spe). Dat werkte ten nadele van homoseksuelen hoewel ze niet expliciet uitgesloten werden van overheidsdienst. Bij getrouwde vrouwen gebeurde dat laatste wel: die werden nog lang ontslagen als ze gingen trouwen.
Brants: de sterke heteronormativiteit binnen overheidsorganisaties is mij vooral bijgebleven. Het is voor veel overheidsdienaren al moeilijk om de term homoseksualiteit op papier te zetten, laat staan er over te praten. Hierdoor is het vaak lastig om een incident dat je vindt in de archieven aan homoseksualiteit te linken. Binnen de kaders van het onderzoek hebben we afgesproken om die heteronormativiteit te laten zien en alleen over homoseksuele cases te spreken als homoseksualiteit expliciet werd benoemd. Je wil namelijk niemand ‘outen’ en de overheid niet onterecht homodiscriminatie verwijten. Bijvoorbeeld als iemand op een andere manier afweek van de fatsoensnorm!
Dat heteronormatieve ongemak had ook een andere kant. In het COC-archief vond ik in een brief een voorbeeld van een man die zich van de domme kon houden tegenover leidinggevenden die niet durfden door te vragen. B&W hadden hem gevraagd om “nu maar te bekennen”, maar vertelden er niet bij wat. De man haalde door geen krimp te geven de angel was uit de situatie.. Hij had de test als het ware doorstaan. Je ziet dus dat er ook ‘een kleine onderhandelingsruimte’ was in hoe er met homoseksualiteit werd omgegaan. Het is wel zo dat maar weinig mensen die ruimte durfden te nemen. Alleen de allersterksten lukte dit. Verder overheerst de angst.
Van der Klein: Ja, die man is wel een beetje jouw held geworden toch Luc? We hebben dit voorbeeld ook opgenomen in het rapport. Interessant is namelijk dat deze man zijn verhaal naar voren brengt met het idee dat andere COC-leden gewaarschuwd moesten worden en misschien zouden kunnen leren van deze tactiek. Het COC plaatste de brief echter niet in haar ledenblad. Wat denk ik ook weer iets laat zien van de manier hoe er binnen het COC mee werd omgegaan. Daar leefde het motto van strikte terughoudendheid.
Brants: Ja, je ziet vanaf eind jaren zestig binnen het COC een generatiekloof opkomen tussen de oudere en jongere homo’s en lesbo’s. Zo schreef de schrijver Jef Last dat homo’s tegenover hun werkgever erg voorzichtig moesten zijn wanneer het op hun seksualiteit aankwam. Hij was bang dat bij een volgende golf van repressie homo’s kwetsbaar zouden zijn door hun openheid. Met dit standpunt kwam hij in botsing met bijvoorbeeld Gerard Reve. Die met zijn vrijere inslag tegen dit adagium van de oudere garde inging. Je ziet daarin eigenlijk hetzelfde als met de hetero’s in de jaren zestig, de jongeren zetten zich af tegen de ouderen en dat leidt natuurlijk tot spanningen.
Van der Klein: Het is natuurlijk wel zo dat homo’s en lesbo’s in de periode daarvoor echt totaal onzichtbaar waren. Zij kwamen qua verzet tegen de heersende orde haast van een absoluut nulpunt. Dan is het opzetten van bijvoorbeeld een jongerensoos – waar lesbo’s en homo’s terecht kunnen al heel gewaagd.
Welke vervolgonderzoeken zouden wat jullie betreft uit dit onderzoek moeten volgen?
Brants: Allereerst een onderzoek waarin we de lijn van dit onderzoek kunnen doortrekken naar de periode na 1971. Dan een apart onderzoek naar het voortraject van de onderzoeken van eind jaren zestig, waar het toenmalige Ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk Werk opdracht toe gaf.
CRM wilde toen al weten hoe het zat met de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Daarnaast zou ik graag het COC-correspondentiearchief nader bekijken. Als laatste wil ik toch ook homo’s binnen het onderwijs noemen.
Van der Klein: Het lijkt mij goed om dit onderzoek verder door te trekken inderdaad. Bijvoorbeeld totdat de anti-discriminatiewetgeving en de wet Gelijke behandeling van kracht worden [respectievelijk 1983, 1994, red.]. Ik wil me graag inzetten voor de verbreding van LHBTI+-geschiedenis naar thema’s die verder af liggen van seksualiteit of genderdiversiteit maar daar wel aan raken, zoals vragen over de economische en sociale participatie. Het COC heeft de suggestie van een interviewproject gedaan met oud-ambtenaren. Dat lijkt me ook heel mooi en nuttig. Daarmee komen de concrete ervaringen van mensen op de werkvloer beter in beeld.
*