Naast hoofdredacteur voor Gaykrant, was Rick van der Made tot 1 april van dit jaar eigenaar van een hotel in Amsterdam. Op 1 februari 2021 was het vijftien jaar geleden dat hij samen met zijn compagnon, beste vriendin en huisgenoot Pascale het ‘straight-friendly’ hotel aan het Leidseplein overnam. Speciaal voor Gaykrant heeft Rick een serie geschreven over de vele, vaak zeer kleurrijke gasten (én medewerkers) van het hotel. Vandaag deel 5 uit de serie: ‘De kamers van Freeland.’
Kamer 9: Joop.
Buurvrouw Sien was een zestigjarige, struise, rasecht Amsterdamse dame met lang, opgestoken, geblondeerd haar met rossige uitgroei, gouden oorhangers met daarin een groeipareltje, en felblauwe oogschaduw. We noemden haar buurvrouw, maar ze woonde een paar honderd meter verderop. Ergens aan het begin van De Pijp.
Sien had een grote Mokumse bek, was zo ad rem als de pest, had een hart van goud en een keiharde stem. Niemand wist wat haar historische band met het hotel was. Sien was er gewoon altijd al geweest. Sien zou gewoon altijd langs blijven komen, ongeacht wie de eigenaar van de toko was.
Voor mijn Brabantse oren leek het of ze van elke ij een lange èèèè maakte. En van elke s een sj. Leidseplein werd Lèèdsjeplèèn. En elke zin die ze zei, begon met een soort diepe keelklank, die klonk als ‘Nââââ’ met de typisch nasaal-Amsterdamse a die ik nooit na heb kunnen doen, en waar Sien me altijd om uitlachte als ik het probeerde.
Maar goed, op mijn beurt lachte ik haar weer uit als ze mijn zachte g probeerde te imiteren. Die was Limburgs. Helemaal niet Brabants.
Als ze langskwam, moest ze van mij altijd tenminste één keer ‘Je sinaasappelsap heeft in de zon gestaan’ zeggen.
‘Nââââ,’ schreeuwde Sien dan, ‘Je sjinaasjappesjap hèt in de sjon gesjtâââân.’
Buurvrouw Sien kon heel goed naaien en handwerken. Subliem zelfs. Als er gescheurde lakens waren, werd aan buurvrouw Sien gevraagd deze te repareren. Sien had dat altijd al gedaan. Sien zou dat altijd blijven doen, ongeacht wie de eigenaar van de lakens was. De haast onzichtbaar herstelde lakens werden dan voortaan als onderlaken gebruikt.
‘Nââââ, dan mot je het bed wel sjo opmaken dat het gesjtopte deel bij het foetenèèènd komt te legge.’
We maakten dankbaar gebruik van buurvrouw Siens naaldendraadkwaliteiten. Een keer in de zoveel tijd kwam Sien wat beddengoed ophalen, dat ze dan na een goede week in d’r boodschappentas op wieltjes keurig netjes gewassen en gestreken weer kwam afgooien.
Sien was getrouwd met Joop. En Joop was Siens mannelijke, clichématige tegenhanger van wat in mijn ogen voor typisch Amsterdams door moest gaan. Pikzwart, golvend haar dat met een of andere secondenlijmpommade naar achteren tot in een matje getrokken werd, een roze overhemd met ruches en gouden manchetknopen, beige loafers met kwastjes die over de wreef heen en weer huppelden, een dikke, gouden schakelarmband om de pols en hetzelfde ‘Nââââ’ in de keel als zijn vrouw. In zijn linkermondhoek hing steevast een aangestoken Belga zonder filter.
Sien en Joop waren een onuitputtelijke bron aan hilarische verhalen en ze zopen als ketters. Toen ze op een middag gezellig bij ons in het hotel kwamen borrelen, hadden ze hun eigen literfles jenever meegenomen. Joop schonk twee longdrinkglazen driekwartvol met jenever, waarna er nog een drupje sjinaasjappelsjap ingedaan werd. Voordat de middag om was hadden ze door klaterlach en Mokumse verhalen heen de fles jenever en een stuk of tien blikjes Heineken leeggeklokt, waarna ze zonder enig zichtbaar probleem opstonden, tabee zeiden en naar hun vaste kroeg op de Lijnbaansgracht toeliepen.
‘Joop heeft wel een geheimpje,’ zei een bevriende buurmanhotelier tegen ons nadat wij het hotel hadden overgenomen en wij voor de eerste keer kennis hadden gemaakt met Sien en Joop. ‘Als hij in z’n eentje in de kroeg heeft zitten zuipen, neemt-ie af en toe een hoertje mee naar je hotel.’
‘Oh?’
‘Maar hij lapt wel altijd de volle prijs.’
Nou, dat was een hele geruststelling.
Toen Joop inderdaad een keer half aangeschoten met z’n prostituée naar ons hotel toekwam, zei ik hem dat het voor deze keer prima was, maar dat hij de volgende keer toch echt een ander hotel moest gaan zoeken. Of desnoods naar een bordeel op de Wallen moest gaan. Ik had 1. geen zin in gezeur met buurvrouw Sien en 2. geen zin om van het hotel een bordeel te maken, al zou Joop tweemaal de volle kamerprijs lappen.
Ik gaf hem de sleutel van kamer negen. Joop betaalde, terwijl in de hoek van de receptie de eveneens licht beschonken dame van plezier met verveelde blik haar nepnagels stond te inspecteren.
Een goed uur later kloste ik de twee trappen op om de kamer schoon te maken. Ik gooide de ramen open, trok het beddengoed van het tweepersoonsbed en borstelde, stofte, sopte en zoog de kamer. Toen ik het vuile beddengoed van de grond raapte, zag ik een scheur in een van de lakens. Normaal gesproken belandden vuile lakens en kussenslopen in de waszak van de wasserij, maar ik besloot om dit laken zelf te wassen en te drogen en het aan Sien mee te geven.
Toen het laken uit de droogtrommel kwam, vouwde ik het op en legde het laken, met de scheur naar boven, bovenop het stapeltje lakens dat klaarlag om volgende week door buurvrouw Sien opgehaald te worden.
‘Nââââ,’ riep buurvrouw Sien uit, toen ik het stapeltje lakens in haar boodschappentas op wieltjes stopte en zij de scheur in het laken van kamer negen zag.
‘Wat sjpoken die mensjen toch allemaal uit met die verrekte lakensj.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Geen idee, Sien’ zei ik.
Ik plukte een pluisje van het gescheurde laken.
‘Geen idee.’
*