M’n ex: ‘In de afgebeelde jongen zag ik mijn geïdealiseerde zelf’ | Sietze uit Den Haag

Hoe intiemer ik werd met Bert, hoe minder hij me liet poseren. Logisch, achteraf. Een kunstenaar kijkt nu eenmaal anders naar zijn minnaar dan naar zijn muze.

Redactie: Rits de Wit
Illustratie: Wilbert van der Steen

Vijftien was ik toen ik me, om voor Bert te poseren, voor het eerst uitkleedde, sterker nog: ik was exact vijftien jaren oud; drie uur en twintig minuten eerder was het precies vijftien jaar geleden dat mijn moeder mij geworpen had. Zo staat het in mijn agenda van dat jaar. Bert, een bevriende collega van mijn moeder die veel bij ons over de vloer kwam, wilde me graag een verjaarsportret cadeau doen, maar ik moest daar dan live voor poseren.

Ik zei ja. Bert was kunstenaar, een – althans regionaal – gerespecteerd artistiek fenomeen, in zijn atelier zag ik aan de betrekkelijk realistisch afgebeelde mensen en objecten dat hij een esthetisch ideaal koesterde dat ik met hem deelde, alles en iedereen was van een opwindende schoonheid, dus dat hij mij inspirerend vond kon ik niet anders dan opvatten als een groot compliment.

Een compliment dat ik wel kon gebruiken; zoals de meeste leeftijdsgenoten was ik tot op het bot onzeker over mijn lijf dat tekenen van een schoksgewijze, ontluikende volgroeiing vertoonde. Ik vond mezelf niet mooi, laat staan knap; mijn neus was te groot, mijn ogen te diep en te klein, mijn nek, mijn armen en mijn benen te lang en te dun, mijn schoudertjes te smal, mijn borstbeen te weinig symmetrisch. Het mag een wonder heten dat ik het aandurfde dit alles te tonen aan iemand die er, met oog voor detail, urenlang naar zou gaan kijken en het bovendien zou vereeuwigen.

Bert had me niet overladen met complimentjes om het voor elkaar te krijgen, hij had gedaan alsof het een zakelijke overeenkomst was, een haast noodzakelijk kwaad; hij moest me vastleggen, ik moest me daarvoor uitkleden, klaar. Mijn onderbroek hield ik volgens afspraak aan, een smetteloos witte met gulp, herinner ik me, die uiteindelijk op het schilderij groter is geworden dan hij in werkelijkheid was, en hemelsblauw van kleur.

‘In zijn atelier zag ik dat hij een esthetisch ideaal koesterde dat ik met hem deelde’

Hij wilde me wel vaker schilderen, zei Bert toen hij me het werk, verpakt in krantenpapier en een zijden strik, cadeau deed. Het feit dat hij dat broekje, om wat voor reden dan ook, op het schilderij van model en kleur had veranderd, dat hij de werkelijkheid naar zijn hand had gezet, dát maakte dat ik begreep wat ik zag toen hij het werk onder ogen kreeg. Ik vond het schilderij betoverend mooi, in de afgebeelde jongen zag ik trekken van mezelf maar volstrekt geïdealiseerd, geperfectioneerd. Ik vertrouwde er in het vervolg op dat hij me in ieder opzicht zou sparen; alles wat aan mij niet klopte zou op doek in proportie worden gebracht en rechtgetrokken.

Pas veel later ben ik gaan zien dat hij mij op dat eerste schilderij, op mijn broekje na, juist perfect heeft afgebeeld, dat het een zuivere weergave is van wie ik toen was. Dat is nu eenmaal de tragiek van de jeugdige schoonheid; degene die hem bezit is zich er niet van bewust tot hij verdwenen is. En dat heeft uiteraard zijn functie: juist dát, die argeloze onschuld, is een bepalend element van die schoonheid; zelfbewustzijn en raffinement zouden daaraan onmiddellijk afbreuk doen.

Mexico

Toen wij met het gezin enkele maanden later naar Mexico City vertrokken liet ik het schilderij bij Bert en nam een foto ervan met me mee; ik was er trots op en liet het aan mijn nieuwe vriendjes zien. Bert bleef me schrijven over kunst, waarin ik geïnteresseerd was geraakt, hij stuurde me ook foto’s van zijn nieuwe werk, ik zag hoe zijn stijl zich ontwikkelde, schetsen naar foto’s die hij van mijn hoofd en bovenlichaam had gemaakt deden me blozen. Ik wist dat ik hem snel weer zou zien toen ik, drie jaar later, voor mijn toelating aan de kunstacademie terugkeerde naar Nederland.

Tot vreugde van mijn ouders bood Bert me een kamertje aan in zijn tweede huis in de stad, waar hij een klein atelier had en een werkplaats voor de boot van hem en zijn vrouw Greet. Een deel van de huur van mijn kamertje mocht ik, als ik beloofde het niet tegen mijn ouders te vertellen, in natura aan hem betalen door op een vaste dag in de week één of twee uur voor hem te poseren. Zonder onderbroek meestal, of eigenlijk altijd spiernaakt; ik was inmiddels gewend geraakt aan publiekelijk bloot zijn, op de studententennisvereniging waarbij ik me had aangesloten werd gemeenschappelijk gedoucht, wat – eerlijk gezegd – een belangrijke motivatie voor me was om te blijven tennissen.

Ik viel seksueel niet op Bert, dat wil zeggen: ik fantaseerde er eigenlijk nooit over hem naakt te zien en te voelen. Toch ervoer ik zijn aandacht voor mijn zich vervolmakend lichaam – al licht gespierd en vroeg behaard dankzij de genen van mijn vaders kant – als een traktatie. Niet dat ik elders geen aandacht kreeg, op de tennisvereniging, op straat of in de gay kroeg waar ik me thuis voelde, maar het idee dat Bert een voornamelijk vakmatige kijk had op naakt maakte dat zijn aandacht veilig voor me voelde. Toch raakte ik steeds vaker opgewonden, misschien door het zien van mijn eigen naaktheid door zijn ogen, met name tijdens de lange zittende, peinzende poses.

Soms als ik poseerde en ik zijn aanwijzingen niet direct begreep, kwam Bert naar me toe om mijn houding te corrigeren; dan verplaatste hij mijn arm of been, of rechtte hij met de ruwe vingers van zijn rechterhand mijn onderrug, vlak boven de bilnaad, waardoor ik spontaan zo’n enorme erectie kreeg dat ik vluchtte achter een gordijn om af te koelen. We spraken af dat dit niet meer zou gebeuren, ik zou hoe dan ook blijven zitten. Bert beloofde de boner te negeren op het doek en er verder überhaupt geen aandacht aan te besteden.

Vurig

Toch hield het me bezig wat hij werkelijk dacht bij het zien van mijn fiere, harde geslacht. Ik wist niets van zijn seksleven, of hij het (nog) deed met zijn vrouw, of hij uitsluitend straight was. Ik vond het uiteraard opmerkelijk dat hij mij, een jongeman, tot zijn muze had gemaakt; ik zag behalve zijn eigen Greet en een enkele klant nooit vrouwen in het atelier, ik zag ook nooit werk waarop vrouwelijke vormen te herkennen waren. Ik werd wel steeds nieuwsgieriger naar hoe hij me zag, iets wat ik hem nooit woordelijk heb durven vragen. Op een avond in Maastricht, Bert had me twee dagen meegenomen naar Tefaf, zat ik aangeschoten van de champagne met hem op zijn hotelkamer in een catalogus te bladeren.

In een opwelling stond ik op en deed ik mijn broek uit, ik pakte zijn hand en legde die op mijn bil, waar die – hevig trillend – enkele seconden bleef liggen. Pas toen ik Bert over zijn kalende bol aaide en op de mond kuste hapte hij gretig toe. Het werd een vurige maar onhandige vrijpartij die abrupt eindigde toen plotseling in het hele hotel de stroom uitviel en Bert zich bezorgd afvroeg wat er aan de hand kon zijn. Ik maakte me vooral druk om de minibar, de inhoud moest immers wel koel blijven.

‘Als er iemand in Nederland was die zich onvoorwaardelijk om mij bekommerde was hij het’

Er volgden vele zogenaamde studiereisjes; in het kader van mijn opleiding moest ik veel kunst zien en ervaren, vond Bert, en daarvoor voelde hij zich kennelijk persoonlijk verantwoordelijk. Als we ergens overnachtten werd er gevreeën, overigens altijd op mijn initiatief. Zijn omvangrijke, naar Davidoff Hot Water geurende lichaam, zijn met weelderig borsthaar overwoekerde tepels en zijn weinig subtiele wijze van zoenen werden vertrouwde ingrediënten in mijn omgang met hem. Er was zelfs een periode dat mijn hele seksleven bestond uit momenten met Bert; ik raakte verknocht aan het nasaal zingende geluid dat hij maakte bij het klaarkomen, aan zijn regelmatige ademhaling en stevige, worstvormige armen om mijn middel als we ergens in één bed de nacht doorbrachten.

Dichtbij

Ik hield van hem, hij was een belangrijke constante in mijn leven, als er iemand in Nederland was die zich onvoorwaardelijk om mijn welzijn bekommerde was hij het, en dat werd belichaamd als hij me knuffelde en kuste. Ik voelde er echter steeds minder voor om te poseren. Ik moest er een deel van mijn huur mee betalen, maar extra uurtjes voor hem gaan zitten deed ik steeds minder. Ik bekeek de werken niet meer waarop ik was afgebeeld, ik vond het niet meer interessant ernaar te vragen. Bert drong er ook niet meer op aan, sterker nog: hij gaf me steeds vaker vrij op de vaste dag dat we afgesproken hadden samen te werken. Ik vond dat prima, maar het waarom hield me aanvankelijk wel bezig: vond hij me, nu hij me van zo dichtbij kende, esthetisch steeds minder interessant? Ik vroeg het hem niet.

‘’s Avonds in Parijs skypete ik met Tim en taalde niet naar het omvangrijke lijf van Bert’

Het moment dat ik Tim ontmoette en Bert zijn nieuwe muze, Marc, viel ongeveer samen; of het één met het ander te maken heeft gehad weet ik niet. Het weekendtripje naar het Louvre, dat al enige tijd gepland stond, beschouwde ik als het afscheid van mijn verhouding met Bert zoals die tot dan toe bestaansrecht had gehad. ’s Avonds in Parijs skypete ik urenlang met Tim en taalde niet naar het vertrouwde lijf van Bert. Ook Bert zocht geen enkele intieme toenadering en bekeek met vorsende blik op zijn telefoon een serie proeffoto’s die hij van Marc had gemaakt. In bed droeg hij een degelijke set ondergoed en las hij tevreden de nieuwsteling van Arthur Japin die Greet hem cadeau had gedaan.

Vorige week ontving ik per post het bericht van het overlijden van Greet, dat naar mijn vorige adres was gestuurd en mij dus pas bereikte toen de uitvaart al geweest was. Onderaan de rouwbrief staan de namen van de broers en zussen van Greet, en: ‘Amsterdam: Bert en Elias’. Ik zou Bert er zo voor aanzien zijn kat, hond of zelfs cavia eervol te vermelden, maar misschien is Elias zijn nieuwste muze, of zelfs zijn vriend. Even bekroop me een vorm van verdriet, niet vanwege Greet, maar omdat ik me plotseling een ogenblik in de steek voelde gelaten, ingeruild, afgedankt. Natuurlijk speelt daarin ook het verdriet om Tim een rol, die me een kleine maand geleden heeft verlaten om terug te keren naar zijn jeugdvriendinnetje.

Bert en ik zouden contact houden, dat was uitdrukkelijk de belofte aan elkaar, nadat hij mij vijf jaar geleden had verhuisd naar het souterrain in het huis waar Tim een kamer en suite bewoonde. Vlak voor ik stopte met de kunstacademie heb ik Bert voor het laatst gesproken. Ik kon hem exact uitleggen wat de noodzaak was om de academie te verlaten, er was sprake van een me too-tje avant la lettre; ik werd seksueel belaagd door een machtige docent en kon me niet verweren zonder de onmiddellijke artistieke ondergang over me af te roepen. Toch was Bert boos en teleurgesteld, hij vond me een ‘verwend nest’, een ‘ondankbare hond’, ik moest me niet laten kennen, vond hij.

Morgen ga ik hem bellen, Bert. Op de eerste plaats om hem te condoleren. En om een afspraak met hem te maken zodat ik eindelijk eens al mijn vragen kan stellen. En, heel eerlijk, om te ontdekken wie of wat die Elias is.

Wil jij jouw verhaal over een jammerlijk mislukte relatie ook in deze rubriek? Neem contact met ons op via redactie@gaykrant.nl

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

One thought on “M’n ex: ‘In de afgebeelde jongen zag ik mijn geïdealiseerde zelf’ | Sietze uit Den Haag

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.