De kamers van Freeland, deel 2

Naast columnist en hoofdredacteur voor Gaykrant, is Rick van der Made ook dichter en eigenaar van een hotel in Amsterdam. Vorige maand was het vijftien jaar geleden dat hij samen met zijn compagnon, beste vriendin en huisgenoot Pascale het ‘straight-friendly’ hotel aan het Leidseplein overnam van zijn oom Ton (1939) die het samen met zijn geliefde levenspartner Daniel twintig jaar lang in bezit heeft gehad. Speciaal voor Gaykrant heeft Rick een serie geschreven over de vele, vaak zeer kleurrijke gasten (én medewerkers) van het hotel. Vandaag deel 2 uit de serie: ‘De kamers van Freeland.’

*

Kamer tien. Georgiana en Betty.

Twee Amerikaanse vriendinnen van een jaar of zestig. Georgiana en Betty. Ze kenden elkaar al van de junior high, uit een plaats ergens in de staat Mississippi. Georgiana was een oud-rechter en kinderloos weduwe. Betty was getrouwd met de vijftien jaar oudere Michael. Zij had ooit in de makelaardij gewerkt, maar was na haar huwelijk met Michael huisvrouw geworden. Betty en Michael hadden een dochter, wier naam mij ontschoten is.

Alles was zwart-wit of yin-yang aan de twee vriendinnen. Betty was groot en rustig. Georgiana klein maar druk. Betty luisterde. Georgiana praatte. Betty wist. Georgiana zocht. Betty kwam tevreden over. Georgiana eerder onrustig. Met Georgiana kon je onbedaarlijk lachen. Op Betty’s schouders kon je uithuilen. Beiden woonden inmiddels in Californië, maar waar Betty haar zuidelijke accent grotendeels was kwijtgeraakt, daar cultiveerde Georgiana haar intonatie en uitspraak van ‘Southern Belle’. Als je je ogen dichtdeed terwijl zij sprak, zag je zo Blanche Deveraux uit de Golden Girls voor je. Daar waar Betty altijd op en top ladylike bleef, daar vulden Georgina’s gulle lach en gulle goddamnit regelmatig de receptie en de ontbijtzaal.

Volgens Georgiana was Betty Republikein. Zijzelf was naar eigen zeggen overtuigd Democraat. Betty had ergens ver weg iets Scandinavisch in haar bloed, en Georgiana was naar Nederland gekomen om haar verre Duits-Hollandse afkomst te onderzoeken. Betty was meegekomen voor de gezelligheid. Amsterdam leek haar aantrekkelijker en avontuurlijker dan Kopenhagen.

De daaropvolgende jaren verscheen Georgiana elk jaar. Altijd in april. Altijd voor een maand. Altijd alleen. Het eerste jaar dat ze alleen kwam, vertelde ze dat de man van Betty ernstig ziek was geworden. Betty had de taak op zich genomen voor haar zieke man te zorgen. En dat ging ten koste van het samen reizen. En, als ik goed tussen de zangerige, zuidelijke regels door luisterde, ook een beetje van de vriendschap zelf.

‘Trouw nooit met een veel ouder iemand!’ waarschuwde Georgiana mij op een ochtend. Vergiste ik me, of verborg haar keel, heel diep weggestopt achter haar zuidelijke vriendelijkheid, een heel klein beetje venijn? Ik vroeg me af wat Georgiana al die jaren werkelijk van Michael had gevonden, en het zou me niet hebben verbaasd als ze me op dat moment had verteld dat ze heel d’r leven lang verliefd op Betty was geweest. Maar ik vond het niet zo gepast dat nu allemaal aan haar te vragen. ‘Trouw nooit met een veel ouder iemand,’ herhaalde Georgiana, ‘Want voor je het weet offer je de beste jaren van je leven op aan de verzorging van een ander.’

Ik knikte. Wat wist ik van ouderdom en van geriatrische verzorging? Ik was achtendertig. Mijn ouders waren reeds gestorven. Op veel te jonge leeftijd, maar zonder langdurig ziekbed. Mijn oudste zus was drieënveertig. Mijn jongste zus zesendertig. Voor mijn gevoel begon ik net een beetje te ontdekken hoe de volwassen vork in de steel des levens zat.

Ik moest aan een verhaal van mijn goede oud-studievriendin Anne-Lise denken. Bij haar afsluitend mondeling tentamen Franse literatuur uit de twintigste eeuw werd ze bevraagd over het boek ‘Les armoires vides’ (‘Lege kasten’) van Annie Ernaux. De docent had haar gevraagd wat ze van het boek vond. Mijn vriendin had geantwoord dat ze dat eigenlijk niet zo goed wist. De docent had haar even knikkend en zwijgend aangekeken. Toen had hij met volgens de vriendin iets van nostalgie – of misschien wel jaloezie – in zijn stem gezegd: ‘Je bent nog jong. Herlees het maar als je vijftig bent.’

Op dat moment, met Georgiana aan de balie, voelde ik me mijn vriendin die les kreeg over Annie Ernaux. Je neemt iets tot je zonder te weten – te voelen – wat je eigenlijk precies tot je neemt.

Georgiana kwam nog vier keer terug. Alleen. Op zoek naar archieven en naar verre familieleden. Van april 2006 tot april 2010 vulde zij onze receptie en ontbijtzaal met haar zuidelijke gelach en gevloek.

Het jaar daarop – het was februari – stonden Betty en haar dochter plotseling in de receptie. Ze logeerden in een ander hotel, maar Betty was met haar dochter naar het Leidseplein gelopen en ze had ons hotel herkend. Ze wilde heel graag even hallo komen zeggen. Ja, haar man was inmiddels overleden na een lang sterfbed. Nee, het viel soms niet mee weduwe te zijn maar ze had gelukkig een lieve dochter die niet al te ver van haar vandaan woonde. En ze had haar bezigheden voor de kerk, de buurt en de liefdadigheidsinstellingen. En ze had haar vriendinnenclub.

‘Hoe is het met Georgiana?’ vroeg ik, terwijl ik de koffie voor moeder en dochter neerzette en de koekjestrommel vastpakte.

‘Georgiana?’ vroeg Betty.

Ik zag hoe Betty en haar dochter elkaar even aankeken. Het viel me op hoezeer de dochter op haar moeder leek. Ze had niet alleen haar mooie, ronde gezicht en haar volle, roodbruine haardos geërfd, maar ook Betty’s stille, contemplatieve, tevreden manier van om zich heen kijken. Betty schraapte haar keel.

‘Hebben jullie het nog niet gehoord? Georgiana is afgelopen november plotseling overleden.’

Ik liet de koekjestrommel uit mijn handen vallen. Pats. Op de grond. Het deksel sprong open en de kletskoppen sjoelden over de vloer.

‘Goddamnit,’ riep ik uit, om mij daarna meteen tegenover moeder en dochter voor mijn taalgebruik te verontschuldigen. Ze haalden tegelijkertijd hun schouders op.

‘Sorry,’ zei Betty verontschuldigend. ‘Jullie hadden het dus nog niet gehoord.’

‘Nee.’

‘Georgiana stond haar buurman uit te foeteren,’ ging Betty verder. ‘Blijkbaar iets over geluidsoverlast. Plotseling greep ze naar haar arm, keek de buurman met grote ogen aan, vloekte, en viel neer. Hartaanval. Ze was op slag dood.’

Ik zag hoe de ogen van Betty zich met tranen vulden. Haar dochter legde een hand op haar arm. Betty begon in haar handtas naarstig naar een tissue te zoeken.

‘Goddamnit,’ zei ik zacht voor me uit prevelend.

Ik hoorde Georgiana’s gulle, zuidelijke lach door de receptie schallen. Ik sloot even mijn ogen. Ik zag haar voor me.

‘Ja,’ zei Betty, half lachend, half huilend, terwijl ze haar ogen depte. ‘Goddamnit.’

*

Rick van der Made (Breda, 1968) is dichter, hoofdredacteur en columnist bij de Gaykrant. Hij opent voor de lezer de wereld die hemzelf fascineert, ook als deze soms ‘lastig’ wordt. Hij maakt lezers deelgenoot van die (soms alledaagse) wereld, met teksten en gedichten die tegelijkertijd een meer diepgravend beeld geven van die werkelijkheid. En achter die schijnbaar nonchalante beelden liggen grote thema’s: seksualiteit, vluchten, lijden, redding, waanzin. En liefde.

 

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.