De kamers van Freeland, deel 1

Naast dichter en columnist en adjunct-hoofdredacteur voor Gaykrant, is Rick van der Made ook eigenaar van een hotel in Amsterdam.

Deze maand is het vijftien jaar geleden dat hij samen met zijn compagnon, beste vriendin en huisgenoot Pascale het straight-friendly hotel aan het Leidseplein overnam van zijn oom Ton die het samen met zijn geliefde levenspartner Daniel twintig jaar lang in bezit heeft gehad. 

Speciaal voor Gaykrant heeft Rick een serie geschreven over de vele, vaak zeer kleurrijke gasten en medewerkers van het hotel. 

Vandaag deel 1 uit de serie: ‘De kamers van Freeland.’ 

—————————————–

Kamer 8Jongedame Lewin

Van 1 februari 2006 tot en met 1 februari 2021 hebben we zo’n 80.000 mensen in ons hotel mogen verwelkomen. Daar zit natuurlijk van alles tussen. Lief. Leuk. Homo. Gezellig. Aantrekkelijk. Hetero. Bi. Gehaast. Mensen die als mannen incheckten en ’s avonds als vrouw verkleed uitgingen. Uitbundig. Chagrijnig. Ingetogen. Trans. Nieuwsgierig. Queer. Rijk. Arm. Lesbiennes die hun huwelijksdag kwamen vieren. Alleenstaande vrouwen die hun scheiding kwamen vieren. Dik. Dun. Ongeduldig. Charmant. Gehandicapt. Interessant. Saai. Hartverwarmend. Zoekende.

En als je zo’n vierhonderd gasten per maand over de vloer krijgt, dan zit daar allicht soms een psychiatrisch geval tussen. Zo zijn wij ooit een avond druk bezig geweest met een Limburgse man van in de dertig die die ochtend in Amsterdam in therapie was gegaan en die huilend naar de receptie belde dat hij zijn kamer niet meer uit durfde.

Dat kan gebeuren.

De Israëlische jongedame Lewin bleek achteraf ook een psychiatrisch geval. Maar toen ze incheckte, deed ze heel normaal. Ook dat kan gebeuren. Ook psychiatrische gevallen doen heel vaak normaal. En aan de buitenkant is niet altijd te zien of iemand wel of niet in een psychose verkeert. Of langzaam aan het decompenseren is.

Het was nazomer. Tweeduizend acht. De economische crisis was nog niet losgebarsten (althans, niet in Nederland) en het was een mooie, warme en onbezorgde dag. Jongedame Lewin checkte rond een uur of drie in. Ze was een ‘aanlopertje’ en had dus geen reservering. Dat was prima. Het hotel zat niet vol. De zon scheen. Ze kreeg de kamer met wat korting en een brede glimlach. Want het was een zonnige, onbezorgde dag. Zo’n dag waarop je denkt: ‘Oh jeetje, nog even en dan moet ik weer de lange, donkere wintermaanden in.’

Ik stond achter de receptie. Naast mij stond onze medewerker Mo. We keken elkaar even aan terwijl jongedame Lewin zuchtend en op enigszins afwezige en chaotische wijze haar paspoort en portemonnee zocht.

Mo was werknemer en manager van het hotel geweest toen het nog van mijn oom was. Mo was in Libanon geboren, als kind naar Nederland gekomen, op dertigjarige leeftijd teruggegaan naar Libanon om daar te trouwen en een kind te krijgen om vervolgens voor de rest van zijn leven tussen twee landen en twee culturen te bivakkeren.

Als hij in Nederland was en werk zocht, namen wij hem altijd graag aan. Mo (kort voor Mohamed uiteraard) was zo’n beetje de beste receptionist die we ons konden wensen: hulpvaardig, meertalig, snel, handig en nooit te beroerd de handen uit de mouwen te steken. En Mo was ongelooflijk knap en had een Mediterrane charme over zich waarmee hij iedereen voor zich innam. Sommige mensen hebben alles mee. Als ze niet heel langzaam tussen twee culturen worden vermalen.

Mo checkte jongedame Lewin in. Zij vertrok naar haar kamer 8 op de tweede verdieping – de kleine eenpersoonskamer aan de voorzijde van het hotel – alwaar na een goed kwartier de pleuris uitbrak. We hoorden gestamp, een hoop geschreeuw, en de kamerdeur die steeds geopend en hard dichtgesmeten werd. Plotseling gingen alle lichten in het trappenhuis uit.

Mo en ik renden naar boven. Gasten uit kamers 9 en 10 stonden op de gang naar kamer 8 te wijzen waar een berg herrie uitkwam. De deur van kamer 8 ging open en werd van binnenuit weer dichtgesmeten waarna jongedame Lewin weer op de vloer begon te springen.

‘Kortsluiting,’ zei Mo, die de elektriciteit was gaan controleren. ‘Ergens op deze verdieping.’

‘Ja,’ dacht ik. ‘En kortsluiting in het hoofd van de jongedame uit kamer 8.’

Ik wachtte niet langer, haalde de loper tevoorschijn en opende de kamerdeur van de kamer. Jongedame Lewin stond nu op het bed. Het raam stond wagenwijd open. De gordijnen waren van de rails getrokken. Door heel de kamer lagen haar spullen en de vloerbedekking was kletsnat. Ik hoorde ergens water stromen. Vanuit de badkamer stroomde water de kamer binnen. Een kletsnat T-shirt was in een stopcontact gepropt. De reden van die kortsluiting was dus bekend. De oorzaak van de kortsluiting in het hoofd van jongedame Lewin nog niet. Ik had weinig tijd om over die oorzaak verder na te denken. Ik moest handelen.

Ik rende naar jongedame Lewin toe om haar van het bed te trekken. Ze stond levensgevaarlijk voor het grote, open raam op het bed te tollen. Mo schoot de badkamer in om de kraan – of kranen – dicht te draaien.

Jongedame Lewin wilde van geen wijken weten. Terwijl ik naast haar op het bed stond te wiebelen, kwam Mo ook op het bed staan en sloot snel het grote raam. Na veel kalmerend geklets en wat licht gesjor en getrek kregen we jongedame Lewin zover met ons mee te gaan naar de receptie. Daar aangekomen plantte ik haar op een stoel en belde de politie. Die stond binnen vijf minuten voor de deur. Zij zouden jongedame Lewin meenemen en een arts en geschikte opvang voor haar zoeken. Als we wilden konden wij later de spullen van jongedame Lewin wel even op bureau Lijnbaansgracht afgooien. Terwijl jongedame Lewin gedwee tussen de agenten mee naar buiten liep, haalde ik opgelucht adem. Mo en ik keken elkaar aan.

‘Dan gaan we kamer acht maar weer in orde maken,’ zei ik.

‘Laat mij dat maar doen,’ zei Mo.

‘Samen dan.’

Terwijl we de twee trappen naar kamer acht opliepen, zei Mo dat hij tijdens het gewiebel van jongedame Lewin en mij op het bed maar snel het raam had dichtgedaan.

‘Dat was inderdaad een slimme zet,’ zei ik.

Mo knikte.

‘Ja,’ zei Mo. ‘Jullie stonden zo op dat bed te wiebelen. En je wilt morgen toch niet in de krant hebben staan: “Sjiiet duwt Jodin en homo uit raam van Amsterdams gay-hotel.”’

Lief. Leuk. Gezellig. Aantrekkelijk. Hetero. Bi. Uitbundig. Chagrijnig. Ingetogen. Trans. Nieuwsgierig. Rijk. Arm. Dik. Dun. Charmant. Gehandicapt. Interessant. Saai. Zoekende.

Homo. Joods. Sjiitisch.

En psychotisch.

*

Rick van der Made (Breda, 1968) is dichter, adjunct-hoofdredacteur en columnist bij de Gaykrant. Hij opent voor de lezer de wereld die hemzelf fascineert, ook als deze soms ‘lastig’ wordt. Hij maakt lezers deelgenoot van die (soms alledaagse) wereld, met teksten en gedichten die tegelijkertijd een meer diepgravend beeld geven van die werkelijkheid. En achter die schijnbaar nonchalante beelden liggen grote thema’s: seksualiteit, vluchten, lijden, redding, waanzin. En liefde.

 

 

 

Met hartelijke groet,

Rick

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

2 thoughts on “De kamers van Freeland, deel 1

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.