Morgen is het Aswoensdag. Aswoensdag was vroeger bij ons thuis een belangrijke dag. Het was ook een beetje een trieste dag. In de ochtend werd de laatste confetti van de lampenkappen geveegd en opgezogen, werden de carnavalspakken in de wasmand gegooid, werd vaders feestneus in de la gelegd en moeders pruik weer in de carnavalskist op zolder opgeborgen, en werden wij kinderen door moeder zo goed schoongeschrobd dat het pijn deed en we nog lange tijd nagloeiden.
We moesten – hup, hup, hup – naar de kerk om door de bisschop een askruisje op ons voorhoofd te laten zetten. Daarna zouden we thuis nog één keer uitbundig met de familie een Brabantse koffietafel nuttigen om vervolgens veertig dagen lang niet meer te mogen snoepen.
‘Memento, homo, quod pulvis es, et in pulverem reverteri,’ zei monseigneur, terwijl hij een askruisje op mijn voorhoofd zette. Ik was zo nerveus als wat. Monseigneur met zijn imposante gewaad en Onze Lieve Heer Zelf die voor mijn gevoel nu dwars door mijn hersenpan heen mijn gedachten kon lezen, waren een beetje teveel van het goede. Moeder gaf me een duwtje.
‘Gedenk, mens, dat je stof bent en tot stof zult wederkeren,’ dreunde ik met trillend stemmetje op.
Monseigneur knikte vriendelijk naar me en doopte zijn vinger in de asgraal om bij mijn zusje twee vegen op het voorhoofd te zetten.
Dat van dat stof had moeder mij geleerd. En zuster Annie die op school godsdienstles gaf. Net zoals zij mij andere dingen hadden geleerd waarmee ik het vast heel ver in de maatschappij zou schoppen. De antwoorden op de catechismusvragen, bijvoorbeeld.
Soms, als ik gezellig aan tafel zat te tekenen, en moeder mij vanuit het niets vroeg waartoe wij op aarde waren, of wat de opstanding des nieuwen mensen was, dreunde ik vlijtig doorkleurend op dat wij op aarde waren om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn, of dat het een hartelijke vreugde was God door Christus, en lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven.
Maar hoe braaf ik overdag ook was, ‘s avonds bad ik – in alle stilte uiteraard – toch het liefst mijn eigen gebed. Ook op Aswoensdag.
Lieve Heer,
U ligt nu ook vast lekker op Uw wolk onder een warme wolkendeken en met Uw hoofd op een zacht wolkenkussen.
Carnaval was heel gezellig. Hebt U daarboven ook Uw feestneus opgezet en voorop in de polonaise gelopen, net als mijn vader hier op aarde? En hadden opa en oma daarboven hun boerenkielen weer aan en hun Kielegatse medailles weer om?
Vanaf vandaag zal ik de snoep die ik tot aan Pasen krijg netjes in mijn trommeltje bewaren, lieve Heer. Vorig jaar was het zo’n plakzooitje geworden, weet U nog? Ik had toen op dinsdag nog snel een hapje van de caramac genomen, maar ik had hem niet goed teruggedaan in de verpakking en ik had de snoepdoos te dicht bij de kachel gezet. Zelfs de salmiak smaakte naar toffee. Heel vies. De caramac zag er heel vreemd uit. Een beetje bobbelig. Maar ja, moeder zei toen dat Jezus wel veertig dagen lang in de woestijn had rondgelopen en dat Hij vast heel erg blij zou zijn geweest met een bobbelige caramac, dus ik heb hem toen maar gewoon opgegeten.
Dag Lieve Heer. Ik bid voor mijn papa en mijn mama en voor mijn zusjes en mijn broertje en voor opa en oma die in de hemelen zijt en vast een beetje moe van het carnavallen zijn en een klein beetje voor mezelf want maandag heb ik een rekentoets en ik heb een hekel aan hoofdrekenen.
Houdoe lieve Heer.
En ik bid ook voor alle mensen op aarde, hoor. En voor vrede. En ook voor lust en liefde. En alvast voor Prins Carnaval voor volgend jaar. En voor een heel klein reepje caramac als dat mag van U.
Amen.
*
Rick van der Made (Breda, 1968) is dichter, adjunct-hoofdredacteur en columnist bij de Gaykrant. Hij opent voor de lezer de wereld die hemzelf fascineert, ook als deze soms ‘lastig’ wordt. Hij maakt lezers deelgenoot van die (soms alledaagse) wereld, met teksten en gedichten die tegelijkertijd een meer diepgravend beeld geven van die werkelijkheid. En achter die schijnbaar nonchalante beelden liggen grote thema’s: seksualiteit, vluchten, lijden, redding, waanzin. En liefde.