Van marsepein via slagroomtaart naar oliebol

Als kind herinner ik me december als een drukke maand. Heel druk. En hoe dichter naar het nieuwe jaar toe, hoe drukker het alleen maar werd.

Na vijf december en de daaropvolgende verjaardag van een van de neven aan moederskant, was het tot twintig december stilte voor de storm. Op de eenentwintigste december verjaarde mijn peetoom Wim (van wie ik mijn tweede doopnaam heb gekregen). 

Nog een beetje misselijk van alle marsepein, chocoladeletters en taart van neef Toons verjaardag, togen we op de fiets naar de flat van oom Wim en tante Hetty om daar onthaald te worden op nog meer gebak en chocola. Met wat fris voor de kinderen, met voor moeder en alle andere aanwezige dames een glaasje advocaat met slagroom, en met voor de heren een pilsje met een jenever ernaast, grepen de volwassen gasten naar de sigaretten en sigaren die in de door tante Hetty nog snel gepoetste zilveren kelken op de tafels stonden.  Binnen de kortste keren stond de propvolle kamer zo blauw van de rook dat ik mijn zusje nauwelijks nog kon zien, maar niemand die daar over zeurde. Het was december. Het was bitterkoud buiten. En geen gezellig feestend mens die eraan dacht om een raampje open te zetten. 

Met overvolle buiken, geasfalteerde bronchiën en nog wat restjes alcohol in het bloed van vader en moeder, begonnen we de dag erna aan de voorbereidingen voor het kerstfeest. Konijnenbouten werden gemarineerd, chocoladekransjes in de boom gehangen, flessen rode wijn op kamertemperatuur gebracht en in de koelkast lagen ontbijtspullen die we de rest van het jaar van-z’n-lang-zullen-ze-leven nooit op ons brood kregen: préparé (Brabants voor filet américain), rosbief en paardenrookvlees. 

Op achtentwintig december was moeder jarig. 

En met haar ook mijn tante Hetty, moeders tweelingzus en mijn peettante. 

Meestal werd er afgesproken bij wie er het eerste gefeest werd en op welke avond precies: soms op de zevenentwintigste eerst bij tante Hetty en Oom Wim, en dan de achtentwintigste bij ons, of net andersom. Of de achtentwintigste bij tante en oom en de negenentwintigste bij ons. 

Goede feestplanning was in die dagen onontbeerlijk: op beide kerstdagen waren alle winkels dicht, dus tussen kerst en verjaardagen in hadden moeder en tante Hetty welgeteld één dag om alles nog geregeld te krijgen wat nog niet geregeld was. Want zoals Annie M.G. Schmidt ooit schreef: ‘Als moeder jarig is, dan is ze nog niet jarig.’ 

Onze huiskamer en die van peettante en peetoom vulden zich weer met gasten, advocaat, bier, jenever, taart, slagroom, tupperwarebakjes met paprikachips, blokjes kaas met mosterd, schijfjes leverworst, met ham omwikkelde asperges en augurken omwikkeld met sisies (Brabants voor cervelaatworst) en met vooral heel veel sigaren- en sigarettenrook van alle sigaretten en sigaren die op tafel in hun zilveren kelken uitgestald stonden. Het was duidelijk te zien dat moeder niet zo’n poets was: onze kelken glommen minder mooi dan die van tante Hetty. 

Het was nog steeds december. En nog steeds bitterkoud. Binnen de kortste keren zag ik het verschil tussen blauw legosteentje en blauw playmobilhelmpje niet meer. 

Drie dagen later was het oudjaar. Zoals elk jaar had moeder de weegschaal samen met alle goede voornemens reeds bij het grof vuil gezet, en was ze op de dertigste begonnen met het bakken van oliebollen en appelbeignets. Op oudejaarsavond aten we ons nog even ongans aan oliebollen, appelbeignets en verder aan alles wat van alle feestelijkheden van de afgelopen dagen nog over was gebleven. 

Op één januari was het altijd hetzelfde liedje. 

Terwijl moeder in haar duster en d’r haar alle kanten op met een kop koffie voor zich aan tafel samen met haar theedrinkende kroost nog wakker zat te worden, vroeg mijn altijd energieke en dus reeds gewassen, geschoren en netjes aangeklede vader tegen haar, terwijl hij mij tersluiks een knipoog gaf, hoe laat ze dacht klaar te zijn om weg te gaan. 

‘Wat? Waar? Wie? Hoezo?’ vroeg moeder afwezig, en met iets meer dan lichtjes geschrokken en geïrriteerde, schrille stem. 

‘Ach, het is één januari,’ zei vader zo nonchalant mogelijk. ‘Buurman Frie is jarig.’ 

Dan zag ik hoe moeder naar haar hoofd greep en hoorde ik hoe ze even zachtjes voor zich uit kreunde. 

Buurman Frie vierde altijd groots zijn verjaardag. 

Met taart, marsepein, kerststol, kerstkransjes, brokjes chocoladeletter, worstenbrood, overgebleven oliebollen, bier, jenever, advocaat met slagroom, kaas met mosterd, augurken met sisies, toastjes met préparé, asperges, ham, leverworst, paprikachips en met heel veel sigaretten en sigaren in door buurvrouw Toos mooi opgepoetste zilveren kelkjes. 

Ik wens u een gelukkig, gezond, gezellig en smakelijk 2021 toe. 

*
Rick van der Made (Breda, 1968) is dichter, adjunct-hoofdredacteur en columnist bij de Gaykrant. Hij opent voor de lezer de wereld die hemzelf fascineert, ook als deze soms ‘lastig’ wordt. Hij maakt lezers deelgenoot van die (soms alledaagse) wereld, met teksten en gedichten die tegelijkertijd een meer diepgravend beeld geven van die werkelijkheid. En achter die schijnbaar nonchalante beelden liggen grote thema’s: seksualiteit, vluchten, lijden, redding, waanzin. En liefde.

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.