Knuffeltekort: een nieuwe rubriek waarin LHBT+-ers schrijven over hoe zij omgaan met ‘het nieuwe normaal’. Over het al of niet missen van contact. Van aanraking. Van intimiteit. Over hoe om te gaan met afstand. Fysiek. Psychisch. Emotioneel. Een zoektocht naar het stillen van huidhonger en naar het compenseren van knuffeltekort. Vandaag deel 5 door Rick van der Made.
Foto: Cottonbro/Pexels
Het was zondag zesentwintig april. Tien uur ‘s avonds. Amsterdam was uitgestorven. Ik wachtte op mijn minnaar. Ik had hem al een maand of drie niet gezien.
Hij stapte in. We zoenden elkaar. Ik startte de auto en reed naar mijn hotel in de binnenstad van Amsterdam. Het hotel dat door corona leegstond. Alleen de nachtwaker woonde er. Die vond het prettig om daar te zijn. En om voor de kat te zorgen.
Nu ben ik blij dat ik zo onvoorzichtig spijbelend ben geweest.
Mijn minnaar en ik hadden uiteraard sterk getwijfeld of we elkaar wel moesten ontmoeten in deze tijden. Eenmaal in onze hotelkamer aangekomen, voelden we ons als twee spijbelende pubers. Voor ons gevoel deden we iets wat niet mocht. Contact was taboe geworden. Lichamelijkheid ongewenst. Intimiteit verboden.
Hij zette zacht zijn muziek op. Een lied van Lil’Kleine. Op repeat.
Nee dit is geen spelletje
Zoveel haat, ja ik zeg het je, ey
Asociaal, fuck je belletje, ey
We zijn loyaal voor het spelletje, ey
We hebben een prachtige nacht beleefd.
We vielen in slaap, terwijl Lil’Kleine zachtjes verder zong.
De volgende ochtend gingen we onuitgeslapen maar uiterst tevreden ieder weer ons weegs. Koud en stil Amsterdam in. Alsof er niets gebeurd was. Alsof we nooit gespijbeld hadden.
Twee weken later overleed mijn minnaar plotseling. Zomaar. Weggerukt. Dood. Voor eeuwig en altijd. Ik zou hem nooit meer in mijn armen kunnen nemen. Hij zou mij nooit meer strelen. We zouden nooit meer samen spijbelen.
O zo vaak denk ik terug aan deze nacht. De nacht dat we iets deden wat eigenlijk niet mocht. Wat eigenlijk niet slim was. Wat afgeraden, ongewenst, onverantwoord en verboden was. Maar wat daardoor juist alleen nog maar lekkerder werd.
Voor ons gevoel deden we iets wat niet mocht. Contact was taboe geworden.
De gedachte aan die nacht is nu het meest dichtbij wat ik van mijn minnaar heb. Hetgeen waar ik me af en toe nog aan kan vasthouden. Wat me enige doch schrale troost biedt. Soms ruik ik nog zijn geur. Soms voel ik nog zijn arm die hij in zijn slaap om me heen slaat. Soms zoek ik zijn blik in de wolken die voorbijdrijven.
Zijn lichaam zal nooit meer door iemand aangeraakt worden.
Nu ben ik blij dat ik zo onvoorzichtig spijbelend ben geweest.
Met mijn zoen in zijn hals is hij begraven. Met de gedachte aan zijn arm om mij heen, sla ik mij door onbarmhartige tijden heen. Ik troost mij met de gedachte dat ik kan koesteren. Dat deze tijden minder onbarmhartig zijn dan de dood zelf. Minder onbarmhartig dan vaarwel zeggen tegen onze loyaliteit voor het spelletje.
Maar nog altijd onbarmhartiger dan de spijbelende liefde.
——-
In tijden dat ik liefde minder zie,
ben ik geenszins ongerust:
in schemer die daalt, daalt vogel mee die
met vleugelslag boomtop kust,
onvermoeibaar ritme van terugkomst slaat,
als hart ritme slaat van wens
die zegt: ‘Liefde is niet moeilijk. Het gaat
om mens wiens hart slaat voor mens,
om ogen die ogen zien: zij maken
mooi, als boom in avondrood
en vrij, als vleugels die kusten raken
als golven van moederschoot.
Ik wacht met ogen dicht, met wens vol rust,
in het schemerige veld
tot dalende vleugelslag boomtop kust
en terugkomst van liefde meldt.
Wil jij ook een bijdrage leveren aan deze nieuwe rubriek? Mail dan naar gaykrantredactie@gmail.com