De recente uitspraken van onderwijsminister Slob laten volgens Dennis Boutkan zien dat verworven LHBTI-rechten opnieuw ter discussie worden gesteld en dat vanuit religieuze opvattingen nog steeds geprobeerd wordt om homoseksuele relaties te delegitimeren.
De ChristenUnie en homoseksualiteit; het blijft een ongemakkelijk huwelijk. De uitspraken van minister Arie Slob deze week, waarin reformatorische scholen volgens hem het recht mogen hebben om ouders een anti-homo verklaring (identiteitsverklaring) te laten tekenen, maakt terecht veel los. De minister zat ook op een onnavolgbaar denkspoor, waarbij hij leerlingen zowel een veilige leeromgeving wil bieden in een omgeving waar homoseksualiteit wordt afgewezen. Iedere LHBTI-er die even terug gaat naar zijn eigen schooltijd begrijpt dat dit onmogelijk is.
Deze botte afwijzing van LHBTI-ers door een lid van het kabinet past niet in de Nederlandse rechtstaat. Dat gaat gewoon niet samen. Het is wroeten aan de fundamenten van hard bevochten LHBTI emancipatie. De minister zegt immers dat het prima is om mensen op basis van een kenmerk af te wijzen. Dat gaat in tegen artikel 1 van de grondwet. Gelukkig roept het heel veel verzet op.
Door de uitspraken van Slob wordt over artikel 23 van de grondwet, de vrijheid van onderwijs, weer volop het debat gevoerd. Bij deze vrijheid hoort een extra grote verantwoordelijkheid om de vrijheid van religie niet belangrijker te laten zijn dan het beschermen van jongeren tegen discriminatie en uitsluiting. Een veilig school- en leerklimaat én het beschermen van jongeren die tot een minderheid behoren zou topprioriteit moeten zijn van deze minister.
Het verzet komt ook door een breder ongenoegen dat al een tijd onderhuids voortkabbelt. Het is het gevoel dat verworven rechten opeens kunnen kantelen en opnieuw ter discussie komen te staan. We zien ook veel zaken verslechteren. Kijk naar de LHBTI-vrije zones in Polen, het terugdraaien van de rechten van transgenders om te dienen in het Amerikaanse leger, maar ook bijvoorbeeld de steeds luider wordende stem van anti-abortus activisten in Nederland. Hieruit trek ik de les dat emancipatie nooit als ‘af’ of als ‘vanzelfsprekend’ moet worden gezien.
Het voorstel voor de anti-homoseksualiteit verklaring voelt een beetje als Groundhog Day. De beroemde film met Bill Murray waarin hij elke keer dezelfde dag opnieuw doormaakt. Tijdens de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor stellen van het gelijke geslacht, heeft de overheid onterecht heel lang de weigerambtenaar in stand gehouden. Hiermee werd een signaal afgegeven dat discriminatie te rechtvaardigen is onder het mom van religieuze vrijheid. En dat was een verkeerd signaal.
Hier zien we een vergelijkbare opstelling. De minister vindt dat reformatorische scholen de ruimte moeten krijgen om homoseksuele relaties af te wijzen. Slob ging daarin nog een stap verder door goed te keuren dat scholen ouders een anti-homoseksualiteit verklaring mogen laten ondertekenen. Hiermee wordt homofobie geïnstitutionaliseerd en genormaliseerd. Dat klopt niet en daar moeten we ons over uitspreken. Om een citaat van Koning Willem-Alexander aan te halen: ‘niet normaal maken, wat niet normaal is’.
Slob’s opstelling laat zien dat hij blijkbaar in een spagaat zitten tussen zijn eigen christelijke achterban en het kabinet. De minister heeft zich in een positie gezet waarin grondrechten tegen elkaar worden afgewogen. Het gevolg is schadelijk. Waar hij pal voor moet staan is het bieden van een veilig schoolklimaat op iedere school, en zéker aan LHBTI-jongeren.
Onder de hele discussie speelt nog een andere kwestie waar ik mij al langer aan stoor. En dat is de delegitimatie van homoseksuele relaties en liefde vanuit bepaalde religieuze opvattingen. Dat patroon bevalt mij niet, nog minder sinds ik vorig jaar zelf getrouwd ben. Het is het onderuit halen van relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht. Het is het niet willen zien dat homoseksualiteit een gewone variant is die de natuur – en wellicht God – ons heeft meegegeven. Het is homoseksualiteit afdoen als ‘levensstijl’, waarbij gesuggereerd wordt dat wij keuzes maken om zo te leven. Of de neerbuigende opvatting dat ‘je het wel mag zijn, maar niet mag doen’.
De liefde tussen LHBTI-ers wordt daarbij gereduceerd tot een seksuele drift die je moet beheersen. Ik vind dat pijnlijk, onzinnig en onwaardig. Deze delegitimatie is schadelijk en werkt homofobie in de hand. In een hetero-normatieve maatschappij zet dit zich als stemmetje in de hoofden van mensen. Van jongeren. Van scholen. Van ouders van kinderen. Van LHBTI-ers die zoeken naar hun rol en identiteit.
Ook al heeft de minister al heel snel een terugtocht gemaakt, het was een enorme faux pas. Het heeft mij nog alerter gemaakt op het behoud van verworven rechten. Wij LHBTI-ers staan op de schouders van voorgangers die voor ons de weg naar gelijke rechten hebben geëffend. Iedere dag worden we er aan herinnerd dat vanzelfsprekendheid leidt tot luiheid. Laten we die gelijke rechten liefde geven, koesteren en beschermen.
Dennis Boutkan was tussen 2006 en 2012 voorzitter van COC Amsterdam en is tegenwoordig onder meer lid van de gemeenteraadsfractie van de PvdA Amsterdam. Dit opiniestuk schrijft hij als voorzitter van Het Blauwe Fonds.