Het was tweeduizend tien. Ik werd gevraagd om op een school in een buitenwijk van Amsterdam een rapport te komen schrijven over het pedagogisch klimaat van de school, en om na de conclusie enkele aanbevelingen te doen.
Ik ging in gesprek met de directeur en de adjunct-directeur. Een aardige man en een aardige vrouw. Tijdens het informele, inleidende gesprek liet ik langs mijn neus weg vallen dat ik met een man getrouwd was. Aan het einde van het gesprek, nadat ik alle informatie over mijn aanpak gegeven had, keken directeur en adjunct elkaar even aan.
‘Als je gesprekken gaat voeren met leerlingen,’ zei de directeur, ‘Dan raad ik je aan niet te zeggen dat je homoseksueel bent.’
“In de werkboeken van twee Marokkaanse leerlingen zag ik taal en tekeningen bij het onderwerp staan die ik hier maar liever niet herhaal”
Ik keek beide leidinggevenden aan. Ik zei niets. De adjunct schoof wat ongemakkelijk heen en weer op haar stoel. Ik glimlachte vriendelijk. Stond op. Ging maar eens aan de slag met mijn onderzoek en mijn rapport.
De dag erna zat ik in een lege klas. De leerlingen van de onderbouw namen hun studie- en werkboeken niet mee naar huis. Deze werden elk uur door de docent uitgedeeld en na de les weer verzameld en in de kast gelegd. Ik nam het studiemateriaal door.
In een van de werkboeken van maatschappelijke vorming, stuitte ik op het onderwerp ‘seksualiteit’. Daar werd ook homoseksualiteit behandeld. Met wat vragen en opdrachten. Ik keek wat de leerlingen zoal in hun werkboek bij dat onderwerp hadden geschreven. Wat hun antwoorden waren. In de werkboeken van twee Marokkaanse leerlingen zag ik taal en tekeningen bij het onderwerp staan die ik hier maar liever niet herhaal.
Vandaag las ik dat het kabinet met ontsteltenis kennis heeft genomen van het onderduiken van de docent in Rotterdam na bedreigingen aan zijn adres van leerlingen. Islamitische meisjes in de klas waren het niet eens met de vertoning van de cartoon van Joep Bertrams over Charlie Hebdo.
“Schokschouderend beaamde de Marokkaanse leerling tegenover mij zijn domme zet. Zonder verdere incidenten is hij gewoon geslaagd voor zijn havo”
Volgens ministers Slob en Van Engelshoven is de aanslag in Parijs waarbij Samuel Paty onthoofd werd een ‘wake-up call.’
Ik dacht aan de middelbare school waar ik zelf begin jaren negentig les had gegeven. Met de toenemende aantallen Marokkaanse leerlingen – die vaak Frans kozen – leek het mijn collega en mij een goed idee om wat meer literatuur uit Noord-Afrika te behandelen. Zij was erin afgestudeerd. Zij had een goede kijk op welke literatuur we daarvoor konden gebruiken.
Op een dag had diezelfde collega Frans tijdens de pauze surveillance in de aula. Ze vroeg aan een Marokkaanse leerling uit havo vier iets op te rapen van de grond. Iets dat hij zelf had laten vallen.
‘Je bent een vrouw. Ik hoef naar jou niet te luisteren,’ was het antwoord van de leerling die gewoon doorgelopen was.
De school heeft de leerling op zijn gedrag aangesproken. En gestraft. Ik gaf les aan hem. Ik sprak hem aan op zijn gedrag. Dat hij donders goed wist dat zoiets zeggen tegen welke vrouw dan ook onacceptabel is, en dat het wel heel erg stom van hem was geweest het juist tegen de collega te zeggen die zoveel interesse had in andere culturen en in leerlingen uit andere culturen dat zij het literatuurcurriculum daaraan aangepast had.
Schokschouderend beaamde de Marokkaanse leerling tegenover mij zijn domme zet. Zonder verdere incidenten is hij gewoon geslaagd voor zijn havo.
Er zal vast een waaier aan oorzaken ten grondslag liggen aan de vraag waarom het in dit land zover heeft moeten komen dat een docent moet onderduiken omdat hij de vrijheid van meningsuiting uit wil leggen. Maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat wij vijftienjarigen in dit land laten bepalen hoe het onderwijs ingericht dient te worden.
“Het was het lerarenkorps van die school zelf dat het onderwerp homoseksualiteit liever maar niet behandelde uit angst voor onrust”
Uit angst gevoelige onderwerpen te bespreken. Uit angst boze ouders over de vloer te krijgen. Uit angst tere en gelovige kinderzieltjes te kwetsen. Uit angst de ander met onze waarden en normen voor het hoofd te stoten. Uit angst niet populair genoeg te zijn.
Op de Amsterdamse school waarvoor ik het pedagogische rapport moest schrijven, voelde ik me als homoseksueel niet door de leerlingen teruggedrongen worden in de kast.
Het was de directie zelf die mij terug de kast in duwde.
Het was het lerarenkorps van die school zelf dat het onderwerp homoseksualiteit liever maar niet behandelde uit angst voor onrust.
Het was de school zelf die de door leerlingen geschreven, kwetsende teksten en tekeningen in de werkboeken voor maatschappelijke vorming niet eens meer corrigeerde.
Ik zal mijn destijds opgestelde, inmiddels decennium oude, pedagogische rapport voor de school in een Amsterdamse buitenwijk ook even naar Slob en Van Engelshoven sturen.
De ondertitel van het rapport?
‘Hoe mep ik een vijftienjarige snotneus uit mijn directeursstoel.’
Rick van der Made (Breda, 1968) is dichter, schrijver en columnist. Hij opent voor de lezer de wereld die hemzelf fascineert, ook als deze soms ‘lastig’ wordt. Hij maakt lezers deelgenoot van die (soms alledaagse) wereld, met teksten en gedichten die tegelijkertijd een meer diepgravend beeld geven van die werkelijkheid. En achter die schijnbaar nonchalante beelden liggen grote thema’s: seksualiteit, vluchten, lijden, redding, waanzin. En liefde.