Afgelopen donderdag was ik te gast bij Margriet van der Linden in het programma M. Daar las ik een stuk uit de brief voor die ik aan de moeder van mijn overleden vriend Saïd Zankoua geschreven had.
‘Vertellen gaat boven benoemen,’ schreef het NRC naar aanleiding van de uitzending. Kritiek die ik vaker te horen kreeg, ook vanbinnen de gay community zelf.
Midden jaren negentig gaf ik les op een middelbare school, terwijl ik in deeltijd pedagogiek studeerde. Op die opleiding leerde ik Soufian kennen. Wij werden goede vrienden. Ik ging de kant op van de wijsgerige pedagogiek, hij de kant van de orthopedagogiek.
Als er problemen waren met Marokkaanse leerlingen op de middelbare school (ik herinner me bijvoorbeeld een voorval waarbij een Marokkaanse leerling de aanwijzingen van een vrouwelijke collega niet wilde opvolgen, omdat hij volgens eigen zeggen niet naar vrouwen hoefde te luisteren) riep ik altijd de hulp van Soufian in.
En Soufian maakte altijd indruk.
Enkele jaren later werd ik leidinggevende Arbeid en Onderwijs in een tbs-kliniek. Op een dag werd een bewoner van Surinaamse afkomst aan onze zorg toegewezen, en die kreeg ik – hoe goed en overtuigend ik het ook probeerde – enigszins moeilijk in beweging. Ik had een Surinaamse onderwijscollega. Henry. Op een ochtend – we hadden de Surinaamse bewoner nog zonder al teveel dwang even de tijd gegeven te wennen aan de nieuwe omgeving – liep Henry met mij mee naar de afdeling van de Surinaamse bewoner. Hij trok de deur van diens kamer open en sommeerde de bewoner in niet mis te verstane bewoordingen op te staan en met hem mee te gaan naar de afdeling onderwijs.
Beschrijvingen als “luie reet” en “Lig je daar een beetje met je dikke, nutteloze handen over je dikke buik te wrijven” staan me steeds nog goed bij.
De Surinaamse bewoner stond meteen op, en liep gedwee achter Henry aan. Vanaf dat moment heeft de Surinaamse bewoner braaf zijn onderwijsprogramma gevolgd.
En afgemaakt.
Ik probeerde me voor te stellen hoe de Surinaamse bewoner op mij gereageerd zou hebben als ik hem met diezelfde bewoordingen toegesproken had. Ik kon me er geen voorstelling van maken.
De eerste aan wie ik een brief geschreven heb na de dood van Saïd, was aan Ahmed Marcouch, de burgemeester van Arnhem.
Net als vijfentwintig jaar geleden bij Soufian, voelde ik dat ik zijn steun nu even hard nodig had.
Ik kreeg meteen een lieve (“Lieve Rick”), hoopvolle en troostrijke brief van hem terug. Wij bleven elkaar schrijven over Saïd. Op 25 mei verscheen van zijn hand een artikel in de Volkskrant. Een artikel waarin hij vertelt én benoemt.
Ik heb geen enkele moeite met het benoemen van een probleem of van het ‘M-woord’, zoals NRC in haar commentaar op het programma M schrijft, maar noch bij dit, noch bij enig ander commentaar lees en hoor ik concrete aanwijzingen hoe precies verder te gaan na het benoemen. Er wordt – enigszins schamper – geschreven over hoe snel iedereen naar het onderwijs wijst als tovermiddel voor alle problemen.
Nee, uiteraard lossen wij met onderwijs alleen de problemen rondom de dood van Saïd niet op, maar Saïd zelf heeft ooit in een interview aangegeven dat hij op de basisschool niets en op de middelbare school nauwelijks iets over homoseksualiteit meegekregen had. Hoe hij dat achteraf had gemist.
Voor kinderen in een lastige opvoedingssituatie, vormt de school de plek waar als eerste een luisterend oor en zichtbaar oog geboden kunnen worden. Waar – bij gebrek aan zichtbaarheid van diversiteit in de thuissituatie – wel de meest prille vooroordelen van kinderen weggenomen kunnen worden door ze aan diversiteit bloot te stellen.
En door middel van onderwijs leiden we mensen als Soufian, Henry en Ahmed op.
Ik heb in alle welgemeende liefde de brief voor de moeder van Saïd bij M op de Nederlandse tv voorgelezen.
Ik weet dat Soufian – wellicht met mijn brief op zak – bij een Marokkaanse leerling van een middelbare school in Kanaleneiland homoseksualiteit bespreekbaar zal maken.
En daarmee indruk maakt.
Rick van der Made