Vier dagen. Precies vier dagen heeft het huilende, roze, 3D-geprinte vrouwenbeeld van het Aidsfonds op het Beursplein het uitgehouden. Toen werd het afgebroken teruggevonden. ‘Wij gaan uit van vandalisme,’ zei directeur Mark Vermeulen.
‘Natuurlijk kunnen we heel het land volhangen met camera’s,’ dacht ik diezelfde avond. ‘We kunnen ook meer (roze in) blauw de straat opsturen om dit soort vernielingen te voorkomen. We kunnen strenger straffen. Zodra het nieuwe beeld er weer staat, kunnen we een grote, stalen kooi om het beeld heenzetten opdat niemand er nog bij kan komen.’
De verontwaardiging om mij heen was groot. En zoals altijd: pas nadat het afgebroken roze vrouwenbeeld in haar eigen water van tranen verdronken was, borrelden de oplossingen om de vandalismeput te dempen van alle kanten omhoog.
‘En misschien zijn dat inderdaad ook nog de enige oplossingen die werken,’ dacht ik toen ik die avond de reacties op de vernieling las. ‘De oplossingen ‘achteraf’. Want wat hebben voorlichting, scholing, opvoeding en gerichte informatievoorziening voor nut als symbolen de nek omgedraaid worden? Als kransen van de dodenherdenking vernield worden? Als stenen van de oorlogsbegraafplaats beklad worden? Als het beeld ‘De Schreeuw’ in het Amsterdamse Oosterpark met viltstift wordt ontsierd? Als het roze vrouwenbeeld omvergetrokken wordt?
Symbolen van solidariteit. Van strijd tegen tirannie. Van naastenliefde. Van recht op vrije meningsuiting. Van waarden die wij in dit land belangrijk vinden. Waarden die wij graag aan een volgende generatie door willen geven.’
Het roze beeld werd op zondag 1 december onthuld door Angela Groothuizen en door de elfjarige, in Gambia geboren, Jacky.
Nu ging het diezelfde avond in de Haagse wijk Duindorp helemaal mis omdat de Duindorpers dit jaar geen vergunning kregen voor hun vreugdevuur met de jaarwisseling.
Die avond van de eerste december werd er tijdens de rellen in Duindorp een negenjarig jongetje opgepakt dat volgens de politie met een molotovcocktail rondliep.
Toen ik het bericht over het vernielde Aidsfondsbeeld las, dacht ik even terug aan die negenjarige.
‘Als wij het in dit land vandaag de dag niet meer dan normaal vinden dat een negenjarige die zijn zin niet krijgt, zijn gelijk probeert te halen door met een molotovcocktail te dreigen, dan moeten wij het niet heel vreemd vinden dat wij morgen het opnieuw uitgeprinte 3D- vrouwenbeeld van het Aidsfonds wederom omvergeschopt en in haar eigen tranen verdronken terugvinden.’
Een paar dagen later kwam het bericht dat volgens de politie uit camerabeelden blijkt dat het roze beeld zomaar was omgevallen. Op het moment dat het beeld omviel, bleek er niemand in de buurt van het beeld te zijn. ‘Een windvlaag heeft de oorzaak kunnen zijn,’ luidde de voorzichtige conclusie van de politie.
Volgens Het Parool acht Het Aidsfonds het nog altijd onwaarschijnlijk dat het beeld zomaar is omgevallen:
‘Volgens een woordvoerder is ‘forse kracht’ nodig om het beeld omver te krijgen. Dat heeft de bouwer van het beeld desgevraagd nog aan het fonds bevestigd.’ (HP)
En in dezelfde krant stond te lezen dat de negenjarige Duindorper waarschijnlijk niet zelf met een molotovcocktail in de hand had rondgelopen, maar dat hij nu verdacht werd ‘betrokken te zijn bij een groep die met een molotovcocktail rondliep.’
‘Inderdaad,’ dacht ik. ‘Maatschappelijke symbolen kunnen alleen maar overeind blijven staan bij de gratie van voorlichting, opvoeding, scholing en gerichte informatievoorziening.
Bij de gratie van waarheidsbevinding.
Soms bij de gratie van iets minder media-hijgerigheid.
En bij de gratie van keuzes van opvoeders.
Opvoeders die op 1 december ervoor kunnen kiezen hun negenjarige met een groepje molotovcocktailgooiers de wijk in te laten gaan.
Of opvoeders die op 1 december ervoor kiezen om met hun negenjarige naar een herdenking van het Aidsfonds te gaan.
Naar de elfjarige hiv-patiënte Jacky die haar moeder aan aids heeft verloren.
Draai je hierheen, naar mijn kant;
leg je hand neer op mijn hand,
wrijf heel zacht over mijn rug;
ik keer net van dromen terug
In mijn droom was er geen licht,
alle deuren waren dicht;
niets opbeurends dat ik zag;
in mijn droom werd het nooit dag
Ik moest weg uit dromenland;
tevergeefs zocht ik je hand;
jij was ver van mij vandaan
in dit uitzichtloos bestaan
Tot een zucht kwam van heel ver
van de maan of van een ster;
het was op de frisse stroom
dat ik wegvoer uit de droom
Terug naar nacht en terug naar licht,
naar contour van jouw gezicht,
naar jouw adem – zachte bries –
die droom uit gedachten blies
Draai je hierheen, naar mijn kant;
leg je hand neer op mijn hand
wrijf heel zacht over mijn rug;
ik keer niet naar dromen terug
(Uit de bundel ‘Logement’ van Rick van der Made en Jan-Simon Minkema)
Rick van der Made