Het was negentienzesennegentig. Ik was net verhuisd. Het was begin februari. Het vroor dat het kraakte en ik fietste met flinke, ijzige tegenwind van mijn flatje in Kralingen naar museum Boymans.
De tranen biggelden over (en bevroren direct op) mijn wangen. Ik kon door de ijzige kou die me op de Westblaak inmiddels frontaal aanviel nauwelijks op mijn trappers blijven staan. Als geboren Bredanaar vond ik Rotterdam maar een moeilijke stad: te groot, te anoniem, te hard, te grote monden, teveel staal en beton, teveel junks rond centraal station en Kruisplein en veel teveel ijskoude wind die over de Westblaak joeg en die me van mijn fiets af wilde blazen.
Ik trapte door. Langzaam, wankelend, zigzaggend, halfbevroren. ‘Afstappen is opgeven,’ zong het als een mantra door mijn hoofd en opgeven wilde ik niet. Na het gevoel een Elfstedenfietstocht gereden te hebben, bereikte ik museum Boymans. De vleugels vol kunstschatten omarmden me als een goede vriend.
Na een aanvankelijk lastige start, ben ik tien jaar lang met alle plezier in Rotterdam blijven wonen. De jaren van Pauluskerk en van Peper en Opstelten. Van het nieuwe Schouwburgplein en van het nieuwe Centraal Station. De jaren van de hoogtijdagen van de Koopgoot en van Feijenoord dat de UEFA-cup won. De stad van een soms goed verborgen, ruw soort schoonheid die je – eenmaal ontdekt – weer lastig losliet.
Afgelopen weekend was ik weer terug in de havenstad. Voor de opening van Rotterdam Pride die er deze week plaatsvindt. Ik liep op het inmiddels keurignette, drugsvrije Kruisplein, waar de openingsfestiviteiten georganiseerd werden, zag de hoeveelheid deelnemers en regenboogvlaggen en dacht terug aan de jaren dat ik in deze stad woonde.
In Nul Tien.
Er waren zeker een paar leuke kroegen en nachttenten in de stad, maar in mijn herinnering had Rotterdam nooit de ‘roze’ uitstraling die een stad als Amsterdam destijds wel had. Wij hadden geen ‘Reguliers’, ‘Roxy’ of ‘It.’ Ik dronk af en toe een biertje met mijn vriendje Arjan en met Pim Fortuyn op het terras van café De Bak op de Schiedamse Vest, waar je nog gratis (en ook gewoon op de stoep) kon parkeren. Er pasten hooguit tien man op het terras, en als alle stoelen bezet waren, vonden we het gezellig vol. ‘Als ik ooit minister-president word, word jij mijn minister van onderwijs,’ grapte Fortuyn mij een keer toe. We sloegen elkaar op de schouders van het lachen.
‘Ach,’ dacht ik, om me heen kijkend op het Kruisplein, ‘Dat is inmiddels allemaal lang geleden. In een tijd dat Perron Nul nog wel en Rotterdam Pride nog niet bestond.’
Nu heeft elke zichzelf respecterende Nederlandse stad tegenwoordig wel in meer of minder mate een Pride, dus het zou vreemd zijn als de tweede stad van ons land deze niet had. Als ik het goed heb, wordt de Rotterdam Pride dit jaar alweer voor de zesde keer gehouden.
Maar het blijft Pride op z’n Rotterdams: kleinschalig, overzichtelijk en sterk (multi)cultureel gekleurd, want ik ken geen andere stad in Nederland die – dwars door alle wijken, alle lagen van de bevolking, alle architectuur, alle instellingen heen – zoveel diversiteit heeft en deze ook durft te tonen.
‘Rotterdam Pride, voor mij misschien wel de meest intieme, meest toegankelijke en meest diverse van alle Prides,’ dacht ik, terwijl ik van mijn biertje in het prachtige nazomerzonnetje genoot.
Ik keek even op de website van de Prideweek. Ik scrollde door het programma heen. “De workshop filosofie en levenskunst is door onvoorziene omstandigheden geannuleerd,” las ik. En meteen daaronder: “Pride in Leeszaal Vreewijk. Door geringe aantal optredens gaat dit evenement helaas niet door.”
Tja, Nul Tien hè.
Een stad vol ruwe schoonheid.
Maar je moet wel even zoeken.
Bekijk alle events van Rotterdam Pride hier
Blaakse oostenwinden snijden
langs staal steen stuur –
langs betraande wang
en Rad van Fortuin.
Zadkine – ijzige koning – beeft
op het blauwrode schaakbord
van stalen kabels van
Willemsbrug en Zwaan.
Blaakse oostenwinden gieren
langs mijn trappers –
langs beasemde sjaal
en Koopgoot.
Coolsingel – acteur die verkwistende havenbaron speelt – laat in een groenachtig decor aalmoezen gaan van bijenkorf naar Pauluskerk.
Blaakse oostenwinden beuken
in op mijn voorovergebogen
muts kraag rug –
breken haast gemaakte keuzes.
Boymans – engel van de thuiskomst – strekt haar verwarmende armen en toont de troost
van vleugels vol kunst,
van duw mij maar vooruit,
van ik hoef nooit meer terug.
Rick van der Made
One thought on “Nul Tien”