In negentiendrieëntachtig was ik vijftien zomers jong. Ik woonde in een keurignette woonwijk in het oosten van Breda en was bezig diverse schoolvakken, mijn ontluikende homoseksualiteit en een zeker politiek bewustzijn een plek in mijn hoofd te geven.
Brabant was gezapig gezellig. En Brabant was CDA. Ondanks de grote werkloosheid en de enorme bezuinigingen en privatiseringen van kabinet Lubbers I, was er van (links) verzet en (felle) burgerlijke ongehoorzaamheid in dat deel van Nederland voor mijn gevoel weinig sprake. In onze straat hing in verkiezingstijd welgeteld bij één huis een PvdA-poster voor de ramen, maar daar woonden Rotterdammers en die waren met hun harde G en natte T sowieso een beetje een vreemd eend in de Brabantse bijt.
Negentiendrieëntachtig was het jaar van de laatste ingrijpende grondwetsherziening (waar al vanaf negentienvijftig over gesproken werd). Grote staatkundige hervormingen bleven echter uit en weinig veranderingen waren omstreden. Zonen hadden niet langer voorrang bij de troonsopvolging en er kwam een algemene antidiscriminatiebepaling. Ministers en kamerleden vonden dat een verbod op homodiscriminatie niet voldoende paste bij de ‘heersende overtuigingen’, dat het nog te zeer in de ’taboesfeer’ lag. Een volgens mijn bescheiden mening niet erg valide argument, maar goed: het was negentiendrieëntachtig. En het was CDA-tijd.
Maar tijden en heersende overtuigingen veranderen. ‘Homo’ werd ‘LHBTI’ of ‘LHBT+’ en met de invoering van het ‘homohuwelijk’ in tweeduizend een, was het taboe op het thema grotendeels wel verdwenen.
In tweeduizend vijftien deden Tanja Ineke en Philip Tijsma van COC Nederland al een oproep aan de politiek om LHBT+rechten expliciet in de Grondwet op te nemen.
In NRC schreven zij dat, volgens de commissie die het voor de regering in tweeduizend zes netjes uitgezocht had, expliciete vermelding van deze rechten in artikel 1 van de grondwet wel degelijk iets oplevert.
“Het biedt drie bijzondere vormen van rechtsbescherming. Ten eerste is het een ‘vingerwijzing’ aan de wetgever om er voor te zorgen dat LHBT’s ook in de toekomst beschermd worden. Een verbod op LHBT-discriminatie in bijvoorbeeld de strafwet kan nu wel vanzelfsprekend lijken, het is niet gezegd dat dat zo blijft als de publieke opinie zich onverhoopt ooit weer tegen LHBT’s keert. Ten tweede kent de rechter volgens de commissie in bepaalde gevallen waarde toe aan expliciete vermelding. Daardoor is discriminatie soms makkelijker te bewijzen. Tenslotte is er volgens de commissie sprake van maatschappelijke rechtsbescherming: expliciet vermelde gronden zijn een soort ‘maatschappelijk baken’ waarop burgers zich in het publieke debat beroepen.”
En het belang ervan overschrijdt mijns inziens ook de landsgrenzen. Toen Boris Dittrich afscheid nam van Human Right Watch, gaf hij in tweeduizend achttien in ‘Joop’ een mooi overzicht van de ‘roze’ stand van zaken in de wereld en in de wereldpolitiek. Hij schreef dat er in de jaren dat hij voor HRW gewerkt heeft, grote stappen voorwaarts gemaakt zijn als het om LHBT+rechten in de wereld gaat. Binnen de Verenigde Naties is er inmiddels een informele kerngroep van LHBT+ vriendelijke landen en buiten de VN is in tweeduizend zestien de ‘Equal Rights Coalition’ opgericht: een groep van landen die de LHBT+ rechten wil beschermen en wil waarborgen.
Die bescherming is nodig. In meer dan zeventig landen is homoseksuele intimiteit strafbaar. In veel landen roept de balans tussen godsdienstvrijheid en de rechten van gelijke behandeling (veel) wrijving op. En in veel andere landen is het niet met zoveel woorden verboden, maar zijn er vaak wetten of maatregelen die het leven van LHBT+ers erg moeilijk maken.
Een goedwerkende democratie kan alleen werken als alle minderheden in vrijheid, gelijkheid en veiligheid kunnen leven. Als zij een stem bezitten en deze ook kunnen gebruiken.
Zoals Ineke en Tijsma het in tweeduizend vijftien al schreven: “Wij moeten het nog doen met het zinnetje “op welke grond dan ook.”
Maar inmiddels passen wij allang in de ‘heersende overtuigingen’, zijn wij het taboe wel zo’n beetje voorbij en zijn wij meer dan een onduidelijk bijzinnetje.
De opname van LHBT+rechten in de Grondwet is een teken van democratische volwassenwording. Een symbool voor fatsoenlijke mensenrechten en zorgvuldige minderheidsbescherming.
In Brabant. In Nederland. En ver daarbuiten.
Als ik wakker word en hemeldek drukt stevig op mij neer
Als ik op wil staan en aanblik van de wereld doet mij zeer
Als ik koffie zet en dag lijkt zoveel verder weg dan nacht
Als ik trap afdaal richting zwart graf waar metro op mij wacht
Als de somberheid met strakke vuist zich om mijn hoofd heen vouwt
Als zij zonnestraal naar plek verbant, eenzaam, stil en koud
Als de vurigheid zich niet vertoont en dood naar hoop toe klauwt
Als de liefde nog maar zwakjes brandt en mijn hart niet vertrouwt
Als ik huiswaarts keer met tegenwind en met een tas vol taak
Als ik daadkracht zoek en daadkracht zelf steekt wreed met mij de draak
Als ik trap afdaal richting een gang, begin van labyrint
Als ik tussen de verdronkenen de uitgang niet meer vind
Als de somberheid met strakke vuist zich om mijn hoofd heen vouwt
Als zij flonkering naar plek verbant waar enkel wordt gerouwd
Als de donkerte de zonnestraal als aartsvijand beschouwt
Vertel mij dan in volste licht hoeveel je van me houdt
Rick van der Made
One thought on “Op welke grond dan ook”