Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, besloot mijn oom zaliger – hij was destijds achttien jaar – naar Engeland te gaan (dat toen nog het hart van Het Grote Britse Rijk was) om in opleiding te gaan bij de RAF. Dat is hem ook gelukt. Dat maakte van mijn oom niet alleen een heel goede piloot, maar ook meteen een veteraan.
Vele jaren later werd hij directeur van Groningen Airport (dat in die tijd nog gewoon vliegveld Eelde heette) en hij woonde met mijn tante in Roden in Drente (dat toen nog gewoon Drenthe heette), wat voor ons Bredanaars niet normaal ver weg en dus exotisch was.
Nu waren de leden van deze tak van de familie voor ons Brabanders sowieso al extreem exotisch want voordat mijn oom directeur van vliegveld Eelde werd, had hij met zijn gezin meer dan twintig jaar op Aruba gewoond (wat toen nog gewoon West-Indië heette). Wanneer mijn oom en tante met hun dochters om de zoveel tijd weer eens met vakantie in Nederland waren (wat toen nog gewoon ‘op verlof’ heette), konden wij wel inpakken met onze rolschaatsen, knikkers en stelten want mijn nichtjes konden waterskiën, duiken en surfen.
En ze spraken vloeiend Engels.
Ik herinner me nog dat ik uit logeren ging bij mijn oom en tante in Roden. Dat was Één Groot Avontuur. Ik bezocht de luchthaven en mocht in een vliegtuig en op een brandweerauto zitten. Ik mocht addertjes in het bos zoeken (nooit gevonden) en mijn lieve oom bracht me naar de hunebedden (die toen nog gewoon hunnebedden heetten). Ik had hem heel de weg the ears from the head gevraagd want alles wat ik zag wilde ik in het Engels vertaald hebben.
Echter, eenmaal aangekomen bij de hunebedden in Borger, hield ik abrupt mijn mond (‘Godzijdank,’ moet mijn oom gedacht hebben). De Engelse taal was op slag vergeten: ik wilde nu àlles over hunebedden weten. Mijn oom moet tijdens de rit terug naar huis horendol van mij geworden zijn. Ik had een steentje meegenomen dat onder het hunebed lag. Dat steentje heb ik nog steeds. En als ik op een plek in de wereld kom waar ik een bijzondere band mee voel, neem ik nog steeds een steentje van die plek mee. Die tic heeft zich daar in Borger in mijn hoofd genesteld.
Teruggekomen in Breda na een verrukkelijke logeerpartij was het Roden voor en Roden na. Vliegveld voor en vliegveld na. Hunebed voor en hunebed na. Engels voor en Engels na. De titel van mijn spreekbeurt was dat jaar: “Het Hunebed van Borger en de zwerfkeien van Eelde en Roden”. Af en toe gooide ik een Engels woord door mijn spreekbeurt heen (“Een steen zo groot als een plane”) wat mijn toch al veel te uitgebreide – en in Brabant niet heel enthousiast ontvangen – spreekbeurt niet veel duidelijker maakte. Vragen over de hunebedden kwamen er nauwelijks. “Wat is een pleen?” vroeg klasgenootje Mandy. Buiten Mandy stelde alleen mijn immer schrandere jeugdvriendje Michel een vraag.
Afgelopen zaterdag was het naast Roze Zaterdag ook Veteranendag. Het Veteraneninstituut had mij gevraagd een gedicht te schrijven voor deze dag. Ik vond het een mooi gegeven dat Veteranendag en Roze Zaterdag dit jaar samenvielen. “Zonder de een zou de ander hoogstwaarschijnlijk nooit hebben kunnen bestaan,” bedacht ik me tijdens het schrijven van het gedicht.
Ik dacht aan mijn oom zaliger die als achttienjarig ‘broekie’ zijn familie in Breda vaarwel had gezegd en op de bonnefooi naar het Verenigd Koninkrijk was vertrokken. Ik dacht aan zijn haast onvoorstelbare en onverschrokken moed en doorzettingsvermogen.
Ik dacht aan mijn drieënveertigjarige Bredase vriend Jeroen die op twintigjarige leeftijd in Bosnië en op tweeëndertigjarige leeftijd nog een keer in Afghanistan gelegerd is geweest om daar de vrede te bewaren. Ik dacht aan de haast onvoorstelbare moed en het onverschrokken doorzettingsvermogen van deze veel jongere veteraan.
Eergisteren las ik samen met mijn schrandere jeugdvriend Michel enkele gedichten voor in Brabant. We zijn nu allebei eenenvijftig. Wij hebben nooit hoeven vechten. Wij hebben in alle rust talen gestudeerd (hij Engels uiteraard) en we genieten nu allebei van het schrijven en vertalen van gedichten. Ik heb het gedicht voor het Veteraneninstituut eergisteren voorgedragen. Ik heb het aandachtig luisterend publiek ook uitgelegd waarom het voor mij zo bijzonder was dat deze dag samenviel met Roze Zaterdag.
Na afloop van het Brabantse poëziefestival stonden we buiten een biertje te drinken. Met Michel had ik het over vroeger. “Weet je nog, die spreekbeurt over hunebedden?” vroeg ik hem. Hij wist het nog precies. Ik keek naar de weinige wolken in de lucht. In een van de wolken zag ik het gezicht van vriend Jeroen.
“Als een van de weinigen stelde jij een vraag,” zei ik.
“Ja,” zei Michel. “Ik vroeg jou wat hunebed in het Engels was.”
“Ik zou het nog steeds niet weten,” antwoordde ik grinnikend.
Hoog in de lucht veranderde het gezicht van Jeroen langzaam in dat van mijn oom zaliger.
Jeroen. Mijn oom zaliger.
Hunebedden in de branding.
Misschien moeten we de volgende Roze Zaterdag samen met het Veteraneninstituut organiseren.
Immers, roze wereldwijd heeft inmiddels aardig wat aan legergroen te danken.
Ik keek omhoog naar de wolk. Nog hoger dan de wolk zag ik een vliegtuig overkomen.
Ik wees omhoog.
“Pleen”.
Van de grond raapte ik een steentje op en stak het in mijn zak.
Veteraan
Het verleden
is altijd tegenwoordig.
Wie kan over tirannie schrijven
in de voltooid verleden tijd?
Tirannie had bestaan.
Wie kan over tirannie schrijven
zonder te denken aan vrijheidsstrijd?
Tirannie bestaat.
Vrijheid komt.
En vrijheid gaat.
Ik heb de vrijheid lief
als mijn geliefde.
Menszijn is geen keuze.
Net zomin als vredelievendheid,
net zomin als voor vrijheid
moeten strijden,
net zomin als de vrede
moeten bewaren.
Hier.
Of daar.
Want alleen na strijd
werd tirannie voltooid verleden feit.
Alleen na de belofte van
Ik zal handhaven
wordt broze vrede
vrijheid.
Als dat alles
ons lief is,
als we bij de volgende bocht in ons bestaan nog mens willen heten,
zullen we geen enkele strijd
tegen tirannie mogen vergeten.
Hier
noch daar.
Gevallene
noch veteraan.
Het verleden
is altijd tegenwoordig.
Rick van der Made
One thought on “Roze legergroen ”