Het is poëzieweek. In de bibliotheek van Zaanstad en van Den Bosch mocht ik afgelopen weekend mijn gedichten en gedichten van anderen voordragen. Daar zaten gedichten bij van de dichters Jan-Simon Minkema, Arthur Rimbaud en Gerrit Komrij.
In 2011 was ik tijdens de Roze Zaterdag in Groningen, alwaar Komrij tijdens een literair festival twee bloemlezingen overhandigd kreeg. ‘Zacht gezicht aan zacht gezicht’ over vrouwenvriendschappen en ‘Hij zag een kameraad in je’ over mannenvriendschappen, samengesteld door de heren Peppelenbos en Joosten.
In de bundels staan zevenenzeventig namen van dichters. In een interview na de publicatie gaf Joosten aan dat hij bij aanvang van het samenstellen slechts zes lesbische dichters had kunnen noemen. Inderdaad, mannen zijn altijd wat nadrukkelijker aanwezig (geweest) in de literatuur, en dat geldt tevens voor homoseksuele mannen ten opzichte van lesbiennes.
Ter voorbereiding van de optredens bladerde ik door de bloemlezingen heen. Anna Blaman kwam voorbij, misschien wel de meest bekende lesbische dichteres van de lage landen, maar wie leest haar gedichten nog? En wie weet nog dat de pseudoniem ‘Blaman’ staat voor ‘Ben Liever Als MAN’?
De homo-literatuur begint met het Egidiuslied van rond veertienhonderd. Eind negentiende eeuw introduceert Albert Verwey de eerste tongzoenende mannen.
De vrouwenbloemlezing begint halverwege de zeventiende eeuw met vier regels waarin Catharina Questiers door de knieën gaat voor de kousenband van Cornelia van der Veer. Een gedicht later schrijft Cornelia op haar beurt vier regels waarin zij Catherina een tabakspijp aanbiedt.
De productie komt pas echt op gang, zowel bij mannen als vrouwen, in de twintigste eeuw. De mannenpoëzie maakte in de jaren zeventig een hausse door met Reviaanse homopoëzie. De vrouwen pieken vervolgens in de jaren tachtig. Tijdens de tweede Feministische Golf is heel veel geschreven. Maar ook voor poëzie geldt dat kwantiteit iets anders is dan kwaliteit. Weinig van deze dichters hebben de tand des tijds doorstaan.
In de twee bundels staan grote namen: Lodeizen, De Mérode, Boutens, De Waard, Burnier, Gerhardt. Cor Klinkenbijl, Christine Meyling, Arondéus, L. Ali Cohen.
Twee potten en een lelijk kind en De Dijk van Marijke Boon staan er in. Net als Hé kleine pot van Margreet Dolman.
Ik pakte wat andere dichtbundels uit mijn verzameling op. Het viel niet mee om heel jonge lesbische of homoseksuele Nederlandse dichters te vinden. Dichtbundels van jonge transseksuele dichters zijn in mijn bibliotheek nog sporadischer. Net als bundels van Nederlandse lhbt+ ers met een allochtone achtergrond.
Ik moest er soms het internet voor op. Ook al heeft internet het lhbt+ leven op veel punten zichtbaarder gemaakt, de functie die lhbt+ poëzie kan vervullen – vanwege de herkenning – is er mijns inziens niet minder om geworden.
Het laatste gedicht dat ik afgelopen zaterdag voorlas was een vertaling van het lied Bir ben bir Allah biliyor (Alleen ik en God weten) van de negenenzestigjarige, transseksuele, Turkse zangeres Bülent Ersoy wier stem tot de beroemdste van Turkije gerekend wordt. Ik houd van dit tragische lied. De Engelse vertaling had ik eenvoudig op internet gevonden. Ik heb voor mijn optreden de tekst zelf maar naar het Nederland toe vertaald. De luisteraars in de bieb vonden het een mooie tekst.
Het is poëzieweek tweeduizendnegentien.
Ik vind het tijd worden voor een nieuwe poëziebloemlezing.
Misschien een poëziebloemlezing met de titel LHBT+? JA!
Liefhebben
Houden van
Beminnen
Toegedaan zijn
Jongeren
en
Allochtoon
Bij eerste zicht viel ik voor zijn mond,
scabreus van aard: schunnigheid omhulde
karakter zo puur dat uiteengaan
van lippen authenticiteit toonde
die ik nimmer had gevoeld; cirkel
van gelijkgestemden werd aan barsten
gevloekt door mondholte waar jarenlang
brutaliteit woonde die sloeg en loonde;
daar stond hij: beneveld en woedend
mijn studievrienden te schofferen
die hem met trots dedain beloerden;
daar stond ik: hangend aan zijn lippen,
mij wegdraaiend van wijn en verstand
hunkerend naar huid van bravoure
Rick van der Made