Een paar weken geleden was ik in Londen om de presentatie bij te wonen van ‘The Children Of Harvey Milk’, een boek dat een overzicht geeft van de LHBT-strijd wereldwijd. Het is gebaseerd op een onderzoek van prof. Andrew Reynolds en zijn staf van de universiteit van North Carolina, die er een jaar of zeven aan hebben gewerkt. Hij was het die me 5 jaar geleden, uitdaagde met een: ‘Hé, nu zit ik hier in Amsterdam tegenover een historicus, oud-politicus en homoactivist en waar blijven de memoires waar wij naar zouden kunnen teruggrijpen?’ Enfin dat was voor mij voldoende uitdaging om ‘Homo Politicus’ (2016 Balans) te schrijven.
Aan het eind van de boekpresentatie in het superstijlvolle Speakershouse van het House of Commons, een gebeurtenis waaromheen een happening van twee dagen was georganiseerd, viel me de eer te beurt het slotwoord te spreken. Eerder had Reynolds enkele hoofdpunten van zijn werk neergezet. Waarna ook de Speaker van het House of Commons John Bercow (ja die van Order! Order !) in een gloedvol betoog, inging op de politieke geschiedenis van de openstelling van het huwelijk in Groot-Brittannië en en passant blijk gaf van zijn betrokkenheid bij de LHBT-emancipatie.
Hierna ging ikzelf als historicus kort in op de betekenis die bestudering van de geschiedenis van een emancipatiebeweging kan hebben. Namelijk het verkrijgen van kennis en vervolgens inzicht, om uiteindelijk ook trots te zijn en daarmee het nodige zelfbewustzijn te verwerven, waaraan het minderheden in hun kwetsbare posities veelal ontbreekt. Daarmee kan het dan tevens weer een onderdeel zijn van het verdere emancipatieproces. Omdat me ook was verzocht iets te zeggen over wat ik het moeilijkst had gevonden van mijn coming out en wat me erbij het meest had geïnspireerd, rondde ik hiermee af.
Geschiedenis
Als ik het nu, hier met jullie over de geschiedenis heb, bedenk dan wel dat ik van 1939 ben, dus een pre-babyboomer. Op de toenmalige situatie, waarin homo’s verkeerden, ben ik in Homo Politicus uitgebreid ingegaan. Je was als gay een volslagen out cast. Als je hoopte op een normale maatschappelijke loopbaan dan kon je er echt niet voor uitkomen homo te zijn. Onderwijzer of docent was zeker te hoog gegrepen, nog eens extra vanwege het contact met kinderen. Je was in veel situaties ook meteen chantabel.
Aanvankelijk waren er nog geen politieke partijen of maatschappelijke organisaties die enig perspectief boden op zoiets als homo-emancipatie. Geen rechtse, geen midden en ook geen linkse partijen.
“Homo’s zelf hielden zich gedeisd. Aanvankelijk wist ik me dan ook tot huichelen gedoemd.”
Homo’s zelf hielden zich dan ook gedeisd. Als ze stelling namen was het over maatschappelijke thema’s en niet over persoonlijke zaken, laat staan over hun seksualiteit. Ze onderwierpen zich aan de gangbare collectieve normen. Ikzelf ook. Ik had belangstelling voor geschiedenis en zag voor me zelf iets weggelegd in het onderwijs of de politiek. Maar dan moesten ze niets van je homoseksualiteit weten. Aanvankelijk wist ik me dan ook tot huichelen gedoemd. Dat was een gevoel dat me nooit losliet!
Wakker gekust
Maar ik had niet alleen veel belangstelling voor geschiedenis en voor politieke en maatschappelijke vraagstukken, ik werd ook geboeid door kunst en cultuur en dan vooral door literatuur en moderne films. Via het werk van Baldwin, Reve, Anna Blaman en Visconti, Pasolini en Fellini kwam ik in aanraking met de culturele revolte van de jaren zestig. Hierin stonden vrijheid en persoonlijke ontplooiing centraal. Hierdoor kreeg het persoonlijke een legitieme basis voor me. Ik werd er als het ware door wakker gekust. Wat zeg ik, het was een gongslag voor me! Als het persoonlijke zo waardevol is, behoren homorechten te worden erkend als mensenrechten en diende de homo-emancipatie een politiek item te worden.
Nu werd het de vraag voor me hoe en wanneer ik hierin een zinnige rol in het onderwijs en in de politiek zou kunnen spelen en hoe ik hier dan mee moest beginnen. Uiteraard vonden mijn opvattingen het gemakkelijkst weerklank in mijn eigen club, de politieke studentenorganisatie van de Christelijk Historische Unie, de CHJO, waarvan ik de voorzitter was. Zo zouden de jongeren zich uitspreken voor seksuele hervorming en als consequentie hiervan tegen homo-discriminatie. Al wist geen hond dat hun voorzitter gay was! En ik wist niet dat de voorzitters van de zusterorganisaties, de Antirevolutionaire en de KVP-jongeren ook homo waren!
In mijn hoedanigheid van jongerenvoorzitter zat ik tevens in het dagelijks bestuur van de partij zelf. En ik moet zeggen, mits het redelijk werd gebracht, dat ook de partijleiding ontvankelijk bleek voor een modernere moraal. Zo waren ze bereid de vrije verkoop van voorbehoedmiddelen in de Kamer te verdedigen. Wat toen revolutionair heette. De Amerikaanse historicus Prof. James Kennedy heeft ook gewezen op de open mind van het Nederlandse establishment in die jaren.
Vanaf midden jaren zestig was partijvernieuwing hèt item en ik werd de exponent van de progressieve vleugel van mijn partij. Nogal wat partijprominenten gingen me beschouwen als de kroonprins van de partij. De extreme rechtervleugel lustte me daarom des te minder. Ze zochten me te treffen. Ik was jong, had kennelijk geen relatie, zag er goed uit, dus moest er wel iets mis met die Huijsen zijn. Was ie geen homo? Je hoorde tegenwoordig zoveel over dat soort volk? Hij had toch al van die moderne ideeën. Er kwam een smerige roddelcampagne op gang. Die raakte me behoorlijk. En ik kon er toen met niemand over praten, want ik was nog niet uit de kast. Toch kwam ik na veel gedonder in de Kamer. Om er tijdelijk in 1972 weer uit te vallen door een kabinetscisis. Door de grote electorale verliezen was ik reserve opvolger.
“Er kwam een smerige roddelcampagne op gang. En ik kon er toen met niemand over praten, want ik was nog niet uit de kast.”
Privé coming-out
Voorlopig ging ik terug in het onderwijs en ik zou de gelegenheid aangrijpen om me meer te verdiepen in de homo-emancipatie. Verder besloot ik in mijn privéleven en op school al voor mijn homoseksualiteit uit te komen en ik nam me voor bij terugkomst in de Kamer meteen ook publiekelijk uit de kast te komen. Ik was ervan overtuigd dat de tijd langzaamaan rijp was voor zo’n actie, hoewel dat zeker niet wil zeggen dat het niet riskant voor mijn carrière kon zijn.
Een groot voordeel was wel dat, sinds ik uit de kast was, ik er nu ook met anderen over kon praten. Uiteraard met Lank, met wie ik een relatie had gekregen, waarin ik het fijn had en heb. Zodat er ook nog een extra motivatie bijgekomen was, zo van ‘wie waagt eigenlijk het om hiertegen te zijn?!’ Vanaf het begin hebben we ons ook beiden verantwoordelijk gevoeld voor de homo-emancipatie.
Verder moet Walter Kamp zeker worden genoemd. Ik kende hem nog van militaire dienst, toen we uiteraard niet van elkaar wisten dat de ander homo was. We waren elkaar uit het oog geraakt, maar na mijn coming-out hadden we elkaar weer ontmoet. Hij was een zeer well to do zakenman geworden, die actief was geweest in het COC en hij had heldere ideeën over de homo-emancipatie. Dat was een terugkerend onderwerp tussen ons.
Politieke coming-out
Op 30 maart 1976 werd ik opnieuw beëdigd. Als manier om publiekelijk uit de kast te komen, koos ik ervoor en passant vaker het bestaan van Lank in de media te vermelden. Dat deed zijn werk. Zo werd ik de eerste parlementariër ter wereld die uit de kast kwam. Daarover kan veel worden vermeld. Maar hier beperk ik me tot enkele specifieke momenten, namelijk waar het gaat om het herkenbaar aanwezig zijn als homo en waar het de deelname als homo betreft aan het debat over onderwerpen die specifiek over LHBT-situaties gaan en wat toen dus nieuw was.
Het begon al met mijn beëdiging. Lank zou vanuit de loge, die bestemd was voor de partners van Kamerleden, toekijken. Maar omdat ik hem niet had gezien, ging ik toch maar eens kijken waar hij was gebleven. Hij bleek door een bode te zijn weggestuurd omdat hij als partner van mij er niets te zoeken had. Ik natuurlijk meteen naar de Kamervoorzitter – toen de PvdA’er Anne Vondeling – een zeer vrijzinnig man. Ik vroeg hem of hij wist dat op zijn gezag mijn partner was verwijderd omdat een homorelatie niet zou volstaan? Vondeling verschoot van kleur. Hij liet meteen een missive uitgaan dat dit niet de bedoeling was.
Dan een voorbeeld van een kwestie van wet- en regelgeving. Kees Straver, oud-bestuurslid van het COC en zeer deskundig op het gebied van discriminatie in verband met relatiewetgeving, had me gevraagd om een specifiek probleem op dit terrein, tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie aan de orde te stellen. Aldus deed ik. Van Agt deed hier een zeer voorzichtige eerste handreiking. Grote verontrusting direct bij het superkatholieke Kamerlid Klaas de Beuker. Deze stak daarop een verontwaardigd verhaal af over de heiligheid van het huwelijk en over de homoseksuele zonde. Er viel een geneerde stilte in de Kamer. Opeens was iedereen getuige van discriminatie. De Beuker voelde dat dit erg slecht viel en me stotterend aanstarend zei hij: ‘Het gaat niet om de mens, mijnheer de voorzitter, maar om de zonde.’ Aansluitend aan het debat kreeg ik van alle kanten van collega’s sympathiebetuigingen.
Zoiets is een vervelende ervaring maar ik kon er later wel op teruggrijpen. Zo bijvoorbeeld in de gesprekken en discussies rond het artikel I van de Grondwet, het zogenaamde non-discriminatie artikel. De insteek van de Regering was in eerste instantie om homoseksualiteit hierin niet te noemen. Het COC had er al op gewezen dat dit niet te pruimen zou zijn. Ik kon ter plekke nu als homo onder woorden brengen hoe dit op ons over zou komen en wat de consequenties ervan zouden kunnen zijn. Verder heb ik, zoals dit altijd gaat in de politiek, met sleutelfiguren erover geborreld, gegeten en gedeald en uiteindelijk heb ik Marcus Bakker’s (CPN) compromis ‘of welke vorm dan ook’, als minst slechte oplossing voor dat moment, gepromoot.
“Nederland was een van de weinige landen waar zich vroeg verschijnselen van homo-emancipatie voordeden.”
Stichting Vrije Relatierechten & The Miami Night Mare
Na mijn periode als openlijk gay Kamerlid bespraken Walter Kamp en ik mijn ervaringen en vroegen we ons af of en hoe die ingebracht zouden kunnen worden in een aangepaste emancipatiestrategie. Ik had bovendien de indruk gekregen dat de vrouwenbeweging een bredere benadering kende. Naar aanleiding daarvan brachten we het homo-emancipatieveld maar eens in kaart.
Nederland was een van de weinige landen waar zich vroeg verschijnselen van homo-emancipatie voordeden. Voor de oorlog was er al een moedige eenling als Jhr. Schorer (1866-1957). Ook was er een enkel lesbisch rolmodel als Bet van Beeren. Zij bestierde vanaf de jaren twintig Café Het mandje op de Amsterdamse Zeedijk, waar ze veel homo’s en lesbiennes tot steun was.
Direct na de oorlog, in 1946, was het COC van start gegaan, een waardevolle organisatie, die zijn leden ondersteunde en voorzichtig al overlegde met de overheid. Hierin speelden aansprekende voorzitters als Niek Engelsman alias Bob Angelo (1913-1988) en Benno Premsela (1920-1997) een rol. Ik noem graag deze mensen omdat wij staan op hun schouders, voortbouwend op hun werk. Hun moed en doorzettingsvermogen verplichten ons daartoe. Hieraan wordt weleens te gemakkelijk voorbijgegaan.
Verder is men er begin jaren zeventig in geslaagd het beruchte artikel 248bis afgeschaft te krijgen. Vanaf begin jaren zeventig was er, heel bijzonder ook al, een werkgroep Homoseksualiteit en Krijgsmacht geweest. Heel belangrijk was ook dat er vanaf de jaren zestig aan de universiteiten studentenwerkgroepen actief waren. Verder waren er de Roze Flikkers die vonden dat het allemaal wel wat pittiger kon en lieten groepen lesbische vrouwen steeds meer van zich horen. (Zie de Expositie van IHLIA in de OBA.)
Bewust georiënteerd op het politieke establishment
Maar er ontbrak tweede helft van de jaren zeventig een bredere opzet, dat wil zeggen naar buiten gericht, met de bedoeling bewust het grote publiek en het politieke establishment aan te spreken. Ik had nu juist ervaren dat het politieke establishment in principe open stond voor redelijke argumenten. Dat men vooral graag wilde laten zien dat men voeling had met de tijdgeest. Ik vond het tijd voor een aangepaste strategie om hierop in te spelen.
Walter Kamp was het hiermee eens, maar hij vond dat we niet moesten proberen het COC hiervoor om te turnen. Als onze aanpak succes had, zou het vanzelf wel de gangbare worden en was interne strijd hierover voorkomen. Zo kwamen we tot een werkgroep of stichting van beperkte omvang en beperkte duur, die bewust gericht zou zijn op het grote publiek en de politiek en vooral op het politieke establishment. Als ze zo graag hun progressiviteit wilden tonen dan moesten wij hen duidelijk maken dat er geen beter bewijs hiervoor was, dan de homo-emancipatie te steunen.
Daartoe werd de SVR, de Stichting Vrije Relatierechten, in 1976 opgericht. Ons doel was duidelijk te maken dat homo-rechten gewoon mensenrechten zijn en dat homo-emancipatie een politiek item behoorde te zijn. We wilden de redelijkheid daarvan aantonen en mensen primair aanspreken op hun medemenselijkheid. Walter werd penningmeester en zegde grootscheepse financiële steun toe. Daaraan heeft hij zich gehouden! Gerard Pieters, mijn vroegere fractiemedewerker werd secretaris en ik voorzitter. Henk Krol deed de publiciteit.
Verder was het nu zaak het goede moment te vinden, het startschot voor een brutalere, bewust meer politieke aanpak van de emancipatiestrijd. Daarvoor zorgde de roemruchte Miami Nightmare, gericht tegen de superchristelijk tweederangs zangeres Anita Briant. Zij was in Miami een haatcampagne tegen homo’s gestart. Behalve dat door de Stonewall riots de Amerikaanse gays onze sympathie al hadden, waren er veel vriendschappen tussen homo’s uit New York en Amsterdam. We wilden onze solidariteit tonen en er meteen een spectaculair politiek thema van maken. Het was de bedoeling geld bijeen te brengen voor een advertentie in Time Magazine met een oproep om de gayrechten te respecteren. We nodigden veel kunstenaars en prominente politici uit om een bijdrage te leveren en politiek stelling te nemen en te verklaren dat homorechten politieke rechten zijn en dat ze beloofden hieraan consequenties te verbinden.
Heel prestigieus huurden we het Concertgebouw af, de culturele tempel van het establishment. Het werd een laaiend succes met enorm veel publiciteit. De razend populaire Mies Bouwman, Miss TV, leidde de avond.
De advertentie in Time Magazine kwam er. Ik heb hem toegelicht op een persconferentie in het Waldorf Astoria Hotel in New York. In de zaal zat tot grote verbazing van de aanwezige media de Consul-Generaal van Nederland. Dit was in opdracht van de minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel, die we hiervoor eerder hadden benaderd. Hiermee erkende de Nederlandse regering formeel ook internationaal dat ze homorechten als mensenrechten beschouwde. Het was de eerste regering die dit toen deed.
Na 2 jaar werd – zoals verwacht – de SVR opgeheven. In het verlengde van onze strategie om als homo’s een appel te doen op medemenselijkheid van onze hetero-vrienden en collega’s en we dus herkenbaar moesten zijn, werden er in verschillende politieke partijen door gay-leden wel homowerkgroepen opgericht. Zo werd Walter Kamp actief in de VVD-homogroep en heb ik met Willemien Ruygrok e.a. een PvdA-homogroep opgericht, waarvan wij beiden een tijdje het voorzitterschap deelden. Verder publiceerde ik meermalen over het onderwerp in de media en in verschillende partijorganen. Dat deden anderen naar hun mogelijkheden eveneens. In het bestuur van de SVR was al gesproken over de mogelijkheid om een krant voor homo’s uit te geven. Het was Henk Krol, die hiertoe het initiatief nam en jaren hoofdredacteur van de Gaykrant zou zijn.
Ook in de regio werd de lijn doorgetrokken. In Amsterdam werd door B & W de Gemeentelijke Werkgroep Homo-Emancipatie ingesteld, die de opdracht kreeg voorstellen te formuleren voor een homo-emancipatiebeleid op gemeentelijk niveau. Ik werd er voorzitter van. In die tijd was ik directeur van een scholengemeenschap in Amsterdam en uiteraard was ik uit de kast. In zo’n positie had je mogelijkheden om het klimaat op school gunstig te beïnvloeden. Geleidelijk werd het normaler in het onderwijs dat leerlingen en docenten uit de kast kwamen. Nogal wat homoactivisten wilden zich niet opsluiten in de homoscene maar ook nog op een andere manier uiting geven aan hun maatschappelijk engagement. Hierdoor kon je ze op verschillende terreinen tegenkomen. Zo was ik zelf – omdat mensenrechten ondeelbaar zijn – enige jaren actief in de antiapartheidsbeweging als voorzitter van het Defence and Aid Fund, dat geld verzamelde ter ondersteuning van Mandela.
Hoewel het nog even duurde, werden er geleidelijk meer openlijke homopolitici gekozen en benoemd en bleek homoseksualiteit geaccepteerd als politiek thema met o.m. als resultaat de Wet Gelijke Behandeling. Later volgde volgens de ideeën van Jan Wolter Wabeke en na acties van de Gaykrant, de openstelling van het huwelijk. Niet zo langgeleden nog, kwam als teken van erkenning, de Koning het jubilerende COC bezoeken. Helemaal terecht voor een fantastische staat van dienst.
De Aidscatastrofe
Tot slot wil wel ik nog wijzen op de invloed van de Aidscatastrofe op de geschiedschrijving van de homo-emancipatie. Wim Slot, die bijvoorbeeld al in 1972 lid van een Werkgroep Homoseksualiteit en Krijgsmacht werd, moest ontdekken dat de IHLIA-expositie de werkgroep pas in 1982 laat beginnen. Hij wees in dit verband naar de invloed van de Aidsepidemie, waardoor er ernstige hiaten zijn doordat ‘talloze voorvechters en cultuurdragers te vroeg zijn overleden’. Het is mooi dat deze expositie er is, maar we moeten het zien als een waardevolle stap in de richting van onze verdere geschiedschrijving.
Onze vrijzinnige democratie
Wat de strijd betreft, is er veel bereikt, maar we zijn er beslist nog niet. Ik zie twee cruciale problemen die ik tot slot wil noemen:
1. Ten eerste zijn we er in brede kring toe geneigd de culturele bedding waarop de vrijzinnige democratie is gebaseerd, zoals we deze sinds de jaren zestig in de westerse wereld kennen, als vanzelfsprekend te beschouwen. Onze democratie kan niet zonder een bewuste waardering van begrippen als vrijheid en verdraagzaamheid. Dit vraagt aandacht en onderhoud en daaraan wordt te gemakkelijk voorbijgegaan. Ook wordt onvoldoende opgetreden tegen schending ervan, zoals blijkt bij geweld tegen homo’s. Terwijl ik vrees dat de huidige polarisatie niet zonder risico’s is voor de LGBT-emancipatie!
2. Ten tweede onderschatten we de heterodominantie in onze samenleving. Te veel jonge homo’s en lesbiennes raken al beschadigd in hun jeugd en zitten later niet goed in hun vel zoals o.m. blijkt uit publicaties in The Huffington Post waarin in 2015 en 2017 artikelen verschenen over verschijnselen als eenzaamheid, depressiviteit en verslaving in de gayscene en waar ook de psychotherapeut Alan Downs op in gaat in zijn boek The Velvet Rage.
Bij ‘Proud to be Gay’ hoort een museum
Hieraan gerelateerd is er ook nog sprake van veel te weinig zelfbewustzijn. Nog te vaak hoor je: ‘Ja ik ben wel homo, maar ik loop er niet mee te koop.’ Daarmee bedoelen ze, ‘ja ik kan het ook niet helpen. Ik had natuurlijk meer recht van spreken gehad als ik geen homo maar hetero was geweest.’ Dat is niet de goede instelling. Pater van Kilsdonk zag homoseksualiteit als ‘een vondst van de Schepper.’ Dat is wezenlijk anders dan de verstikkende mentaliteit die uit de Nashvilleverklaring op walmt!
Hoewel er nog heel wat werk aan de winkel is, kunnen we als we naar onze geschiedenis kijken met recht zeggen: ‘Proud te be gay!’. Om in de lijn van deze expositie te eindigen, laten we ons voornemen er voor te zorgen dat er een museum voor de LHBT-geschiedenis komt, een regenboogmuseum!
Coos Huijsen
Deze tekst werd uitgesproken tijdens de Nieuwjaarsrecepties 2019 van Vrienden van IHLIA op 3 januari en Het Blauwe Fonds op 15 januari 2019 in de OBA, de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
One thought on “Homo-emancipatie en geschiedschrijving”