“Waar word je nu écht blij van?”, vroeg mijn beste vriend vlak voor hij zijn tanden in een overvol broodje gezond zette. Hij keek me afwachtend aan. Alsof ik het antwoord zo op zou kunnen lepelen. Dat kon ik niet, dus glimlachte ik terug.
Wij, mijn beste vriend en ik, leerden elkaar in de vierde klas van de middelbare school kennen. Hij stond zenuwachtig tegen de deurpost aan te wiebelen voorafgaand aan de eerste les Frans van dat jaar. We waren allebei nieuw op school en droomden van de Olympische Spelen. Deze school zou ons de ruimte geven om onze sportdroom na te jagen. Hij kon supergoed schaatsen, ik een beetje hockeyen.
Sinds die dag was hij mijn beste vriend. Voor die tijd had ik er niet eens een, maar dat besefte ik later pas. Hij was kleiner dan ik, zijn bovenbenen en billen drie keer zo groot. We groeiden samen op. Ontdekten dat Engels praten gemakkelijker is als je een paar biertjes op hebt. Hij keek naar meisjes, ik naar jongens. En dat was helemaal niet gek. Toen ik uit de kast kwam was hij blijer dan ik. Hij leerde me wat echte vriendschap is.
Na onze tijd op de middelbare school veranderde onze vriendschap nauwelijks. Er kwamen andere gesprekken. Vragen over wiskunde maakten plaats voor de vraag die hij stelde voordat hij de hap van het overvolle broodje nam. Ik nipte van mijn cappuccino. Zoals gewoonlijk was hij ongeduldig en nieuwsgierig naar mijn antwoord. “En? Weet je het al? Zo lastig kan het toch niet zijn.” Ik keek glazig voor me uit. Wel nog altijd met de glimlach op mijn gezicht.
Eigenlijk wist mijn beste vriend het antwoord op de vraag maar al te goed. Dat was juist zo mooi aan zijn vragen. Hij wist mijn antwoord altijd eerder dan ikzelf. “Ik word hier ook heel blij van, Pep”, zei hij. Ik glimlachte.
Pepijn schrijft iedere zaterdag een column voor Gaykrant. Lees hier zijn column van vorige week.
One thought on “Beste vriend”